Pagina's

donderdag 15 december 2011

Le patron



,Oh shit, mijn blouse’, dacht ik, toen ik aankwam bij het restaurant en een delegatie van heren in te strakke pakken me opwachtte. Mijn blouse die ik in de gauwigheid van de wasmand had geplukt en nog ongestreken was. Okay, weliswaar een Boss, maar volledig gekreukt. En daar schudde ik al de handen gestoken in mouwen met gouden manchetknopen. Ik speurde naar de blikken tegenover me en zag dat ze de vouwen van mijn shirt telden. ,Dit is de patron van mijn middelste zoon’, stelde de gastheer me nog aan de delegatie voor. Maar het kwaad was al geschied.

Ik was op uitnodiging van een vriend naar het restaurant gekomen. Een vriend die ik op mijn werk een beetje onder mijn hoede neem en met wie ik van het weekend een dubbele vodka-cola had weggetikt. Zijn jongere broer had een of andere opleiding volbracht en dat moest uitbundig gevierd worden. ,Mijn vader nodigt je uit’, had mijn vriend die zaterdagavond plechtig verteld. Het klonk een beetje als een dwangbevel. En hoewel ik er bij voorbaat al niet zoveel zin in had, zei ik: ,Goed, ik zal er zijn.’ Tenslotte is het moeilijk vechten tegen vaders die je aanwezigheid zeer op prijs stellen.

Ik schudde de handen van een tiental bobos, allemaal oudere vrienden van de trotse papa, en kreeg toen een plaatsje aan een tafeltje binnen toegewezen. Overal stonden flessen exclusieve wijn en Chivas Regal te wachten op dorstige gasten. Papa was van plan ook zo’n Schotse vriend op mijn tafel te zetten, toen ik zei: ,Eigenlijk heb ik meer zin in een biertje.’ ,Een biertje?’, antwoordde hij verwonderd. Maar goed, de gast –en zeker de enige blanke gast- is koning.

Daar zat ik dan, wat onwennig op me heen kijkend naar de gasten die arriveerden. De vrouwen in mantelrokjes, de mannen steevast in pak met een onberispelijke snit. Ik zag de details -de broches op het decolleté geprikt en de opgevouwen zakdoekjes zorgvuldig uit de pochets stekend– en probeerde met mijn vingers stiekem de vouwen van mijn blouse glad te strijken. Wat natuurlijk niet lukte.

Misschien was dat opgelaten gevoel een allergische reactie op al die vergaderingen die ik de afgelopen weken te verduren had gekregen. Sinds ik terug ben uit de jungle, word ik voor de ene na de andere officiële plechtigheid gevraagd. Daar zit ik tussen Kameroense autoriteiten. Van het Ministerie van Bosbouw, van het Ministerie van Milieu, van het ministerie van Financiën. Zij altijd in pak, ik altijd in mijn Boss-blouse (hoewel dan gestreken). En altijd denk ik achteraf: wat is er nou eigenlijk allemaal echt gezegd?

Toen alle gasten gearriveerd waren, gaf papa het woord aan de grootste bobo. De ware patron. De broer van mijn vriend om wie het allemaal draaide, moest er naast gaan staan. De speech ging over groei, toekomstkansen en uitdagingen. De broer dwong zichzelf minutenlang zwijgend te luisteren met de handen voor zijn driedelig kostuum gevouwen. Ik had het met hem te doen.

Toen de toespraak eindelijk was afgelopen, het buffet ingezegend en geopend, stelde papa de belangrijkste gast aan me voor. ,,Hij is de patron van mijn middelste zoon’, zei de gastheer tegen de man tegenover me. Ik knikte vriendelijk en pakte de hand met een dikke, gouden zegelring aan de ringvinger. Hij liet even de blik over me glijden en werd terstond afgeleid door een dame die een tafeltje verder zat. Ik had blijkbaar niet genoeg patron-gehalte. Jammer dan. Ik kon met mijn bord naar het buffet lopen waar acht verschillende soorten vlees op me wachtten.

Terug aan de tafel ontdekte ik een televisie schuin boven de bar. Een of andere Afrikaanse soap was aan de gang. Het was even over half negen, dinsdagavond. Tijd voor Champions league! Zou ik..? Ik had een moment van twijfel, maar verwisselde toen het tafeltje voor een barkruk aan de toog. Ik vroeg de bardame om de afstandsbediening en zapte naar inderdaad een wedstrijd. Het was Dortmund-Olympique Marseille. Onmiddellijk kreeg ik gezelschap van andere gasten die ook min of meer op zo’n programma hoopten. En ook de patron keek vanaf de zijkant mee.

Het zijn niet mijn favoriete clubs, verre van, maar de wedstrijd was spannend en sport verbroedert. De sfeer aan de toog was een stuk relaxter dan aan de andere tafeltjes. Ik dronk nog een biertje en stak een sigaret op. Gaat wel, bedacht ik me. Maar toch hunkerde ik ineens naar de bush. Om ergens in een dorpje zitten met een kalebas palmwijn voor me en te luisteren naar de geluiden van de jungle. Omringd door gasten die zwijgend hun sigaretten smoren. Daar maakt een ongestreken blouse trouwens ook geen bal uit.

Door Jeroen

vrijdag 25 november 2011

En zo vliegt de tijd voorbij

Ik volg een cursus in wachten. Het begon me te dagen toen ik weer eens twee en half uur in de rij stond om de gasrekening te betalen. Maar eigenlijk had ik al een vermoeden toen we 5 uur moesten wachten voor onze verblijfsvergunning. Nu wij al dagen (wat zeg ik? Anderhalve week inmiddels!) wachten op onze auto, weet ik het zeker. Het is dan wel een gratis opleiding, hij is behoorlijk pittig.

Het eigenaardige is dat ik Kameroeners niet zie wachten. Ze staan er wel, maar ze wachten niet. Wij Nederlanders (even lekker generaliseren) wachten nadrukkelijk. Want áls wij in Nederland ergens onverwachts moeten wachten (en dat gebeurt niet zo vaak, geloof mij maar), dan wachten we ook goed. Kameroeners niet. Die doen niets. En het maakt niet uit of ze een paar minuten moeten wachten, een aantal uur of een hele dag. Want je zou zeggen als je van te voren weet dat je een paar uur moet wachten, je iets meeneemt ter afleiding: een spelletje, een boekje, een tijdschrift, de krant. Weet ik veel. Iets! Maar dat doen ze niet. Ik vind dat zo knap. Ook controleren ze hun telefoon niet iedere vijf minuten op nieuwe berichtjes, halen ze geen vuil onder hun nagels vandaan, versnipperen ze geen papiertjes, trekken ze niet aan een loshangend draadje van hun blouse, trommelen ze niet met hun vingers, zuchten niet. Ze doen helemaal niets. Nu kan ik natuurlijk niet in hun hoofden kijken, misschien zijn ze de vloeroppervlaktes aan het berekenen met de stelling van Pythagoras, maar dat denk ik niet, als ik eerlijk ben.

Zo ging ik laatst de waterrekening betalen. Bij aankomst op het 'kantoor' zie ik buiten drie lange rijen staan. Ik heb geleerd van mijn eerdere wacht-ervaringen en heb dus een boek meegenomen. Maar ik begin met het observeren van de Kameroeners om mij heen, want hoe doen zij dat toch? Wat is wachten eigenlijk? Het is slechts een state of mind, bedenk ik me. Ik stel me gewoon voor dat ik op een terras zit. Lekker mensen kijken en genieten van de rust... heerlijk. Het lukt me weliswaar dit beeld een half uur vast te houden, totdat ik zweetdruppeltjes over mijn rug naar beneden voel glijden, mijn mond droog aan begint te voelen en ik pijn aan mijn benen krijg. Dit klopt niet meer met mijn beeld van een terrasje. Ik doe ook veel te ingewikkeld. Hoe doen zij dat dan? Volgens mij denken ze gewoon aan niks. 'Oké, denk ook aan niks. Ga op in dit moment.'

Weer een half uur later, ik ben bijna aan de beurt, hoor ik ineens gekreun vooraan in de rij. Oh nee! (Kameroeners kreunen alleen als er iets heel vervelends gebeurt). Ze hebben 'mijn' loket dichtgegooid. Geen zin meer, moet plassen, afgewerkt, je weet het hier nooit, maar het loket is dicht en blijft dicht. Dit kan toch niet? Verontwaardigd wil ik de andere mensen in 'mijn' rij aankijken, maar deze is reeds opgelost. Ze hebben zich al achteraan gesloten in de andere rijen en staan wederom in standje niets-doen-niets-denken.

Als je me nu, na bijna een jaar in Kameroen te zijn, zou vragen wat ik als grootste verschil zou aanduiden met Nederland, zou ik zeggen: de tijd. Of beter gezegd, het omgaan met de tijd. Nee, dat is ook niet wat ik bedoel. De waarde die gehecht wordt aan tijd. Dat komt meer in de buurt. Waar wij in Nederland menen controle te hebben over tijd, lijkt de Kameroener zich niet te beseffen dat er zoiets bestaat als tijd. Een hele vreemde manier van leven, zo leek mij in den beginne. Maar hoe langer ik hier ben, hoe meer ik me kan vinden in dit 'gemis'. Het komt me zelfs meer en meer voor als een bevrijding. Een bevrijding uit de gevangenis van tijd.

Als je er over nadenkt, is het toch ook van de zotte, wanneer wij zeggen: 'Ik heb geen tijd'. Hoezo, je hébt geen tijd? Is tijd iets dat je kunt bezitten dan? Iets wat je even tot je kunt nemen, er gebruik van kunt maken en het vervolgens weer weg kunt gooien? Dit alles klinkt wellicht abstract voor jullie in Nederland en je zult denken dat het slechts een uitdrukking is, een manier om iets te zeggen. Maar toch leven we er wel naar in het westen, heb ik ontdekt.

Nog zo'n uitdrukking: 'Dat kost veel tijd' of 'Ik heb er veel tijd mee verloren'. Als je het even laat binnenkomen, is het toch gek? Dat je tijd zou kunnen verliezen, alsof het een voorwerp is. Het is er toch altijd en in overvloed? Een Kameroener zul je nooit horen zeggen dat hij geen tijd heeft. Hij is bezig of niet. Je kunt ook geen tijd met hem afspreken. Hij komt of hij komt niet. En simpeler kunnen ze het niet maken. Als een Kameroener een hele dag ergens heeft zitten 'wachten' en datgene gebeurt niet waarvoor hij/zij daar heeft gezeten, komt ie niet thuis en zegt: 'Heb ik daar toch de hele dag voor niets zitten te wachten!' Nee, niets van dat alles dunkt mij. Waarschijnlijk zal manlief of vrouwlief vragen: 'En? Is het gelukt?' 'Nee', zal zijn/haar wederhelft zeggen. 'Morgen dan maar weer,' zal het slotantwoord zijn. En zo simpel kan het leven zijn, mensen!

Natuurlijk, rustig maar, ik voel de wederstand hier! 'Daarom zijn wij rijk en zij arm', hoor ik je denken. En wellicht zit daar een kern van waarheid in (buiten het feit dat ze hier ook behoorlijk door 'ons' zijn uitgebuit en nóg...maar dat behandelen later nog wel een keer). De vraag is: maakt rijk zijn gelukkiger? Is het de schat waard, zo gezegd? Als je ziet hoeveel mensen er alleen in Nederland al rondlopen met een burn-out of andere stress-klachten, is dat toch een reële vraag. Zijn wij als slaven van de tijd per definitie zoveel wijzer, omdat we daar geld mee kunnen verdienen?

Maar misschien nog belangrijker is de vraag: kunnen we geen combinatie maken van the best of all? Dus, we laten ons niet meer beheersen door tijd alsof we geen keuze hebben, maar gebruiken de tijd wel om zo efficiënt mogelijk te werken. Zo slaan we twee vliegen in één klap. Ik kan niet wachten tot de tijd er rijp voor is!

Door: Marijke

zondag 16 oktober 2011

Moord op een ranger


Kameroen kent nog een paar schimmige gebieden waar de wetteloosheid regeert. De jungle in het zuidoosten is zo’n voorbeeld. Daar aan de grens met Congo-Brazzaville en Centraal-Afrika spelen zich zaken af die net zo duister zijn als de bodem onder het dichte bladerdak.  Bandieten en gelukszoekers bewegen zich door een niemandsland van lianen, stekelig struikgewas en zompige kreken. Speurend naar goud, diamanten, ebbenhout en jachttrofeeën. Het is er levensgevaarlijk als ik de verhalen van enkele kennissen mag geloven.
Op 27 september ging ranger Zomedel Pierre Achille met zijn collega en enkele helpers op patrouille. Werkzaam voor het Wereld Natuurfonds bewaakt hij een uitgestrekt wildreservaat even ten noorden van Nationaal Park Lobéké. Achille wist dat er zeldzame dieren zoals de laaglandgorilla, de chimpansee en de bosolifant huisden;  hij had immers vaak genoeg de sporen gezien en soms had hij het geluk een glimp van de beesten op te vangen. Maar hij wist ook dat de dieren enorm gewild waren bij stropers. Het ivoor van de olifanten, het gorillavlees voor magische krachten, de babychimpansees als huisdieren. Alles gaat de grens over naar handelaren die grof geld verdienen aan dierenleed.
Die regenachtige dag trok Achille met zijn team diep het reservaat in. De helpers kapten zich met machetes een weg door het groen, Achille en zijn collega volgden in hun kielzog. De regen die met bakken uit de hemel viel overstemde het monotone tsjirpen van de cicaden en het gezang van kikkerkoren. De roodbruine modder kleefde aan hun laarzen en maakte het stappen steeds zwaarder.
Na ongeveer vijf kilometer stuitten ze op een kamp. Er stonden twee hutten, er lagen wat proviand en enkele bidons naast een zwartgeblakerde plek. Onder een provisorisch dak van palmbladeren hingen twee dode gorilla’s te drogen. Ze waren net gevangen, het bloed droop nog van de vachten. Alles wees erop dat de stropers in de buurt waren. Waarschijnlijk waren ze de vallen aan het controleren.
De helpers gingen terug, Achille en zijn collega besloten te wachten. Ze verborgen zich in het struikgewas om de lieden op heterdaad te betrappen. Twee, drie uren gleden voorbij. De regen stopte. Het woud glansde in de middagzon. Een neushoornvogel vloog verschrikt op. En toen klonk het geluid van stemmen uit de jungle.  
Een groep mannen naderde het kamp. Achille kon de contouren van hun lichamen van de groene achtergrond onderscheiden. En hij zag tot zijn schrik dat ze zwaar bewapend waren; ze droegen kalashnikovs op de schouders.
Op een twintigtal meters afstand hielden de mannen plotseling halt. Misschien was het de afdruk van een laars in de modder dat hun aanwezigheid verried; of misschien voelde het instinct van de door de wol geverfde stropers aan dat er iets niet in de haak was. De lopen van de kalashnikovs wezen ineens richting het struikgewas waar Achille en zijn collega zaten. De hinderlaag was ontdekt.
De twee ongewapende rangers kwamen tevoorschijn en werden direct getrakteerd op een kogelregen. Achille werd in de borst geraakt en viel voorover. Zijn collega probeerde hem weg te slepen, terug het struikgewas in, maar werd door een tweede salvo in de arm geraakt. Met zijn andere arm deed hij nog een dappere poging Achille in veiligheid te brengen. Tientallen meters worstelde hij met zijn lichaam half op zijn rug door de dichte begroeiing, maar de belagers begonnen hen in te sluiten. De collega moest Achille achterlaten en vluchtte halsoverkop de jungle uit.
Ondanks de hevig bloedende arm slaagde de ranger erin het dichtstbijzijnde dorp te bereiken en zijn verhaal te doen. Van daaruit werd het nieuws doorgeseind naar Yokadouma, de provinciehoofdstad. Er werd een team van de commando’s van de BIR (de special forces) ingeschakeld. Samen met enkele rangers arriveerden die bij het reservaat. Het was al gaan schemeren, maar ze besloten om de jungle in te trekken op zoek naar Achille en de stropers.
Van de stropers geen spoor meer. Van Achille wel. Om vijf uur in de morgen werd zijn lichaam gevonden. Geheel naakt en vastgebonden aan een boom. Volgens een lid van de BIR-brigade wees alles erop dat Achille was gemarteld alvorens ie was gelyncht.
Het Wereld Natuurfonds maakte het treurige nieuws bekend in een persbericht. En bracht meteen naar voren dat de rangers slecht uitgerust zijn om het gevecht aan te gaan met de georganiseerde misdaad. ,Het ministerie moet hun goede vuurwapens geven zodat ze kunnen reageren op aanvallen van stropers’, liet een woordvoerder weten.
Ik weet niet of dat wel de oplossing is. In de dichte jungle van het zuidoosten kunnen stropers achter elke boom staan. En het is goed mogelijk dat ze voortaan nog sneller zullen schieten om de wapens van de rangers te bemachtigen. Goede kans dat ze daarbij geen getuigen levend willen achterlaten.
Ondertussen gaat de handel in ivoor, vlees en huiden door. En blijft stropen in het niemandsland van Kameroen een bijzonder lucratieve business.
Door Jeroen

maandag 10 oktober 2011

Verkiezingen

Gisteren werden de presidentsverkiezingen gehouden en dat betekende voor ons, les blancs, uit voorzorg de hele dag binnen blijven. We hadden op aanraden van onze organisatie ook een voorraad blikvoer en flessen water ingeslagen. Want je weet het maar nooit: de vlam kan zomaar in de pan slaan. Maar laat het nou net het mooiste weer zijn geweest van de afgelopen twee maanden. Azuurblauwe lucht, een unicum in deze zompige regentijd. Het zwembad was helaas een straat te ver.
Maar de vrees voor het uitbreken van rellen is tot nu toe –gelukkig- ongegrond. Het is de hele week al opvallend rustig in de hoofdstad. Geen rallies van politieke partijen, geen schreeuwerige menigte. Dat heeft alles te maken met het feit dat de winnaar al vaststaat. Huidig president Paul Biya zal na tweeëndertig jaar in het zadel te hebben gezeten, opnieuw voor zeven jaar bij tekenen. Daar hoef je geen politicoloog voor te zijn: andere kanshebbers zijn er namelijk niet. Het is a one man show.
Meneer de president geniet van zijn positie. Na eerder met de machthebbers van China en Brazilië warme banden te hebben aangehaald, ging hij afgelopen week op campagne in Douala, de grote havenstad van Kameroen. Vanuit zijn paleis trok hij met zijn gevolg door onze wijk. De avenue werd afgezet met een agent om elke vijfentwintig meter en zwaar bewapende militairen op de kruispunten. Ik hield even de pas in om een glimp op te vangen van de president, maar de dichtstbijzijnde soldaat beval me door te lopen. ,Je weet het maar nooit met die blanken’, moet hij gedacht hebben. 
Vanachter de struiken kon ik toch het konvooi aanschouwen van peperdure wagens en veel, heel leden van de presidentiële garde. In welk voertuig de president zelf zat, was gissen door de geblindeerde ramen. Waarschijnlijk de witte Mercedes in het midden, maar misschien speelde hij verstoppertje.
In ieder geval zag ik hem uren later met gejuich onthaald worden in Douala. Op het beeldscherm in het eettentje waar ik zat te lunchen, kwam de president in stijl aan. Begeleid door acht lijfwachten in driedelig pak en handschoentjes aan, die rennend de limousine bijhielden. Het zweet brak me uit bij het zien van die puffende, breedgeschouderde mannen. Maar de menigte vond het geweldig. Ze danste en een aantal met medailles behangen personen stond in de rij achter de microfoon om de president met speeches te onthalen. De ene lofuiting was nog meeslepender dan de andere, maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de 78-jarige Biya soms een beetje indommelde. Met de ogen open natuurlijk. Daar kwam het ware vakmanschap van de routinier naar boven.
Bij mij op kantoor maakte ik een rondje. Op wie de collega’s gingen stemmen? Biya, antwoordde er een, want de oppositie kan geen vuist maken. Een ander zei helemaal niet te stemmen. ,Er wacht niets aan de horizon’, liet hij enigszins moedeloos weten.
Onze bewaker maakte het bonter. Hij kwam net terug van het stemmen, toen ik de benen ging strekken in de tuin. ,En voor wie heb je gestemd?’, vroeg ik. ,Ach’, zei hij vrolijk. ,Ik heb er gewoon een op de gok aangekruist. Die heeft geluk gehad.’ Wie de gelukkige van de 23 kandidaten was geweest, kon hij zich al niet meer herinneren. Het was in ieder geval niet Biya.        
People’s choice is de slogan van deze verkiezingen. Meneer de president wil groots uitpakken. Stuwdammen in het oosten, het spoorwegennet vergroten, de bouw van een diepzeehaven bij Kribi. En dan nog de lieve vrede bewaren in een land van meer dan tweehonderd stammen. Ik geef het hem te doen. Als hij inderdaad de horizon gaat vullen, is in slaap dommelen er voorlopig niet meer bij. Ook niet met de ogen open.
Door Jeroen

zondag 25 september 2011

De laatste gorilla's van Messondo

Twee eekhoorntjes rennen door de tuin en verstoppen eikeltjes in de grond. Eekhoorntjes & eikeltjes? Jawel, ik ben voor vakantie even terug in het Eindhovense. In de achtertuin van mijn ouders, aan de bosrand, waar de pluizige beestjes vrolijk zitten te wezen in de stralen van de waterige nazomerzon. Kneuterig, maar o zo vertrouwd is het beeld van deze schepsels van de ‘wilde’ Nederlandse natuur.
Het is goed toeven met een glas Bavaria in een comfortabele tuinstoel. Maar vannacht was ik weer terug in de regenwouden van Messondo. Ik bevond me te midden van een troep laaglandgorilla’s. Ze keken angstig uit hun ogen, die beesten, en ze krijsten. Geweerschoten dreunden als granaatinslagen om ons heen. Een gorilla tuimelde voor over, tussen de lianen. Daar bleef ie roerloos liggen. Uit zijn glanzende vacht spoot een straal bloed. De rest van de troep loste op in het groen. Bezweet schrok ik wakker.
De nachtmerrie over de gorilla’s van Messondo kwam niet als donderslag bij heldere hemel. Het is een tastbare herinnering, een voortvloeisel van een bezoek aan de dorpen rond het woud, nu precies een week geleden. Toen zei de chef du village van het aangrenzende dorp: ,,We hebben een probleem. De gorilla’s worden gestroopt. In de afgelopen maand al drie.’’ Als bewijs toonde hij me een foto, gemaakt met zijn mobieltje. Een zwart lijf met schotwonden ter hoogte van het schouderblad. ,,Wat kunnen we er tegen beginnen?’’, vroeg hij zich vertwijfeld af.
Ik heb het met de dieren te doen. Ergens rond de dertig laaglandgorilla’s zouden er nog rondzwerven in het woud van Messondo. Het zijn geen aaibare eekhoorntjes. Wel levende fossielen uit een tijd dat mensen en apen nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. Wie ooit de kans heeft gekregen om in de ogen van een gorilla te kijken, ziet de blik van onze voorvaderen. Littekens van een leven vol ontberingen. En laatst, in een gebied ten westen van Messondo, verwonderde ik me over een babyaapje. Drie weken oud, -de moeder was in de maag verdwenen van een paar dorpelingen-, scharrelde het beestje tussen de woningen. De jager die zijn ouders had geschoten, beschouwde ie als een surrogaatmoeder. Hij klom in de jongen als ie zich bedreigd voelde en sliep op zijn schoot in de namiddag. Met die tengere vingertjes en zijn onbegrensde nieuwsgierigheid was ie net een mensenjong van een jaar oud.
Maar goed, de laaglandgorilla’s van Messondo zitten in een precaire situatie. Gevangen tussen de houtkapmaatschappij die de bomen opvreet en aan de andere kant de rivier Union, een onneembare hindernis want de apen zijn als de dood voor het kolkende water. Nu komen de stropers daarbij. Het vlees is gewild, een delicatesse en een potentieverhogend middel voor de elite. Wie de hoogste autoriteit wil pleasen, biedt de gast een stuk gebraden arm. Dat geeft kracht.
Gorilla’s doden is bij de Kameroense wet verboden. Maximaal drie jaar gevangenisstraf staat ervoor, als je op heterdaad wordt betrapt. ,,We kennen de daders’’, zei de chef du village. ,,Het zijn mensen van hier.’’ Maar, voegde hij er onmiddellijk aan toe, dat ligt gevoelig. ,,Wie gaat ze aangeven?’’ We besloten op die dag dat het beter was om voorlichting te geven tijdens de komende dorpsvergaderingen. Om het belang van de gorilla’s voor het behoud van het bos te onderstrepen. Want met het eten van de vruchten zorgen ze voor de verspreiding van de boomzaden. En we concludeerden eensgezind dat ze met hun gedrag en voorkomen wel heel dicht bij ons mensen staan. ,,Als jullie ze dat kunnen overbrengen, hebben we al een hoop gewonnen’’, waren de slotwoorden van de chef. ,,Want naar jullie willen ze luisteren.’’
De eekhoorntjes rennen over de takken van de fijnspar. De eikels zitten in de grond. Ik sta op om nog een Bavaria uit de koelkast te nemen. Ondertussen pijnig ik mijn hersenen over de vraag of de laatste gorilla’s van Messondo van de ondergang gered kunnen worden. Zal het lukken?
Door Jeroen

donderdag 8 september 2011

De buitenvrouwen van Eseka

Jaren geleden hoorde ik van een Surinaamse vriend dat er buitenvrouwen bestaan. Vrouwen die je naast je vriendin of echtgenote hebt. Meestal voor de seks, soms ook als luisterend oor voor verhalen waar je vaste partner allang geen zin meer in heeft omdat ze al te vaak zijn verteld. Of gewoon als vrolijk gezelschap om stoom af te blazen na een paar dagen in een omgeving ver van huis.
In Kameroen kennen ze het fenomeen ‘petite’. Letterlijk vertaald: kleintje. Een vriendinnetje voor erbij. Nu ik steeds meer in de Kameroense cultuur geïntegreerd raak, zie ik de petites oppoppen als champignons in vruchtbare aarde. Mijn vrienden hebben er een, mijn collega’s ook, zelfs de bewaker heeft zo zijn petite om zich te onttrekken aan de eenzaamheid van de lange, tropische nachten.
Eseka is een stadje in het westen van het land. Als je vraagt aan een inwoner wat er de trekpleister is, zal ie antwoorden: ,,We hebben een station.’’ Ooit was er een grote houtzagerij, maar met de onafhankelijkheidsstrijd hebben de Fransen ‘m in brand gestoken. Eigenlijk is Eseka een dorp van een paar straten groot met een hoop bepleisterde en lemen woningen uitgestrooid in een vallei. En oh ja, er loopt een verharde weg als een aorta dwars door het hart van het plaatsje. Met aan weerszijden bars waar overdag de straathonden in de schaduw slapen.
We waren er voor een workshop over bosbeheer. Vijfentwintig deelnemers arriveerden uit het zuiden en het oosten. Allemaal jonge mannen, voor een week van huis. We namen onze intrek in een hotel waar we de badkamer moesten delen met de kakkerlakken. Na de eerste dag van theorie, was daar de ontspanning van de avond. De boulevard met zijn bars kwam tot leven.
Overal klonk luidruchtige muziek uit de speakers. Een grote orgie van lawaai eigenlijk, want de boxen zijn zo overstuurd dat je alleen nog een dreunende bas hoort. Geen probleem voor mijn collega’s: we namen drie tafels en gingen er in een kring omheen zitten. Acht mannen, even zoveel flessen bier.
Ik denk dat het tien minuten duurde voor de eerste petite verscheen. Ergens in de twintig, kort rokje, kleurige haarextensions die tot de schouder reikten. Ik weet niet wie haar precies had uitgenodigd, maar ze nam meteen de stoel die haar werd aangereikt en leek zich op haar gemak te voelen. Er werd een fles bier voor haar besteld en mijn collega’s bogen zich een voor een naar haar toe, met een glimlach op hun gezicht. Ze begon te bellen en weldra draafden er meer petites op. Onze kring breidde zich snel uit. En tegen de tijd dat het derde rondje werd besteld, waren er bijna evenveel vrouwen als mannen in onze groep.
Je zou kunnen denken: het zijn gewoon ordinaire prostituees. En die eerste die arriveerde, is de hoerenmadam. Het ligt echter genuanceerder, heb ik begrepen. Sommige laten zich inderdaad betalen, vragen tweeduizend cfa (3 euro) om de nacht op de hotelkamer door te brengen en natuurlijk moet hun drankrekening betaald worden. Voor anderen is het een kans om een vriendje te krijgen. Eentje die af en toe op bezoek komt als hij in de buurt is. En dan geen geld hoeft te geven, maar wel cadeautjes. Of de hoop op een toekomst samen.
Afijn, ik bleef niet heel de nacht in de kroeg hangen, daar had ik geen trek in, maar de volgende morgen zag ik wel brakke koppen die er anders over hadden gedacht. Sommige hadden hun kater achter donkere zonnebrillen verborgen, anderen vielen rond het middaguur plotseling in slaap. En dat lag niet aan de inhoud van de presentaties (tenminste dat hoop ik niet).
Een week lang was het feest in Eseka. Elke avond zag ik, waar ik ook kwam, mijn collega’s met petites. Bij het tentje waar ze geroosterde kip verkochten, in de straten waar ze hand in hand liepen en in de bars. Mijn chauffeur vond ik terug aan de kant van de hoofdstraat waar hij van een mollige vrouw een visje kreeg. Hij at het op met een grijns op zijn gezicht en zij keek verliefd naar hem.
De laatste avond was er cabaret in een van de kroegen. Cabaret hier betekent een live optreden van muzikanten, met danseressen en bier die net iets duurder is dan elders omdat de eigenaar zijn investering eruit moet halen. Ik was er dit maal alleen met mijn chauffeur naar toe gegaan; de rest van de club zat met een petite her en der in de stad verspreid.
,,En jouw petite?’’, vroeg ik hem, toen we een bier hadden besteld. ,,Zal wel zo komen’’, zei hij. ,,Weet ze dat je hier zit?’’. ,,Nee, nog niet’’ antwoordde hij. ,,Maar dat kanniet lang duren.’’ Hij bracht daarop wijsvinger en duim naar zijn oog en vergrootte het. Ik begreep het: Eseka was net een dorp waar iedereen alles van iedereen wist. Zijn petite die een straat verderop visjes stond te bakken, zou snel lucht krijgen van zijn aanwezigheid hier.
Drie kwartier later plofte er een handtas op de schoot van mijn vriend. De petite was gekomen. Ze had zich gehesen in een legging en topje. De vislucht was verdoezeld met een flinke lading mierzoete parfum. ,,Mijn schatje’’, zei ze tegen hem. Ik gaf haar mijn stoel, want na zo’n lange week was ik eindelijk blij dat iemand me af kon lossen en ik een goede nachtrust had.
Wat mijn chauffeur die nacht allemaal had gedaan, hoef ik niet te weten, maar de volgende morgen had hij rood doorlopen ogen. De deelnemers waren inmiddels vertrokken naar huis met een koffer vol herinneringen en wij besloten na het ontbijt om ook maar eens op te stappen.
Op weg naar Yaoundé ging de mobiel van mijn chauffeur over. Of ik even op kon nemen, want hij zat immers achter het stuur. ,,Alo?’’, zei ik. En toen volgde de tirade van een vrouwenstem. Waarom ik om tien uur niet naar de markt was gekomen en waarom ik haar geen credit voor haar telefoon had gegeven. Twee minuten luisterde ik ernaar zonder een woord te spreken. Toen wuifde mijn chauffeur met zijn hand en drukte ik op ‘ophangen’.
Sinds dat belletje heeft hij het niet meer over zijn petite. Blijkbaar heeft hij geen luisterend oor meer nodig voor verhalen waar zijn vrouw geen zin in heeft omdat ze al te vaak zijn verteld.
Door Jeroen

woensdag 17 augustus 2011

Olifantenvallen, hekserij & een woeste rivier

Ooit van een olifantenval gehoord? Dat is een kuil van ruim twee meter diep en drie meter doorsnee, met scherp geslepen stokken die als spiesen uit de bodem steken. Het geheel wordt aan het oog onttrokken door een mat van dunne twijgen en bladeren. Menig bosolifant stapt daar in als ie nietsvermoedend door de jungle struint. Tragisch voor het dier natuurlijk, maar een feestmaal van een week voor het hele dorp.
Afgelopen keer was het geen olifant, maar een lid van het inventarisatieteam waarmee wij samenwerken die letterlijk in de val liep. Terwijl hij de bomen aan het tellen was in het woud van Messamena (oostelijk Kameroen), tuimelde hij erin. Een van de spiesen doorboorde zijn lies en linkerbalzak. Sindsdien ligt hij in het ziekenhuis en plast hij bloed.
Pech? Nee, zeggen de dorpelingen van Messamena, hij heeft juist de bescherming gekregen van de bosgeesten. Want als de teamleider niet vooraf aan de inventarisatie samen met de witchdoctor een offer had gebracht om de spirits van de jungle tevreden te stellen, was onze medewerker nu morsdood geweest. Dan was hij net iets meer voorover gevallen en had een spies zijn hart doorboord.
Deze week ben ik mee geweest voor een bosinventarisatie. In een afgelegen gebied in het zuiden des lands. Als basiskamp hadden we het dorpje Tomba uitgekozen. Een gehucht eigenlijk, zonder elektriciteit of andere voorzieningen, en met een bevolking die verzot is op palmwijn. Vrijwel iedereen was dronken van het spul op het moment dat we daar arriveerden en bleef dat ook in de dagen erna. Zo’n plaatsje dus.
Maar goed, dronken of niet, we gingen de jeugd rekruteren voor de inventarisatie van hun bos. Daarvoor hadden we dertig goedgebouwde jongemannen nodig die met een machete in de hand de grenzen van het woud moesten kappen. Een klus van ongeveer een maand. Naar lokale omstandigheden redelijk betaald en ze kregen twee gratis maaltijden per dag op de koop toe. Dat zou door twee dames worden bereid met de zakken rijst en bonen die we hadden gebracht.
Het rekruteren ging ons gemakkelijk af. De jeugd kwam en was bereid te werken (ze eisten nog wel een salarisverhoging van 30 procent, maar allé). Vervolgens liepen we met de chef de village naar de plaatselijke witchdoctor. We dronken samen palmwijn en gaven de hoogbejaarde man plastic builtjes whisky die we ter plekke voor 100 CFA (15 eurocent) per stuk kochten. Na vier van zulke builtjes zei onze vriend dat hij de geesten van het woud om bescherming zou vragen. Morgen konden we zonder problemen aan de slag. Dat was een hele geruststelling, want we hadden gezien dat een wilde rivier het woud van het basiskamp scheidde. Tevreden reden we tegen de avond met een jeep terug naar een dorp twaalf kilometer verderop. Daar was een hotelletje met een goed bed en, belangrijker, gekoeld bier. Palmwijn komt op een gegeven moment ook je strot uit.  
Die ochtend vertrokken we om half zes naar het basiskamp. Het was nog aan het schemeren toen we halverwege op een menigte stuitten. Onze chauffeur draaide het portiersraampje open om polshoogte te nemen. Er was een ongeluk gebeurd, zei een aanwezige. Twee motors waren frontaal op elkaar gebotst. Twee tieners op de ene, drie op de andere. De ene motorrijder van net twintig was ter plekke overleden, de andere van 13 jaar in het ziekenhuis van het dichtstbijzijnde stadje. Van de drie passagiers was de toestand kritiek.
Toen we de gecrashte motors en de plas geronnen bloed zagen, zeiden mijn collega’s meteen: ,,C’est la sorcellerie.’’ (Dat is hekserij). Waarom?, vroeg ik. ,Moet je zien op een recht stuk weg’, zei degene die achter me zat. ,En die ene is hier op de plek gestorven.’ Voor alle inzittenden (ik uitgezonderd) was het ongeval reeds een uitgemaakte zaak. Iemand die op slechte voet stond met de motorrijder van 20 had zwarte magie aangewend om hem te doden. En daarvoor hadden ze hem met de jongen van 13 laten botsen. Dat de boodschapper van het kwaad daarbij later in het ziekenhuis was gestorven en nog drie anderen ernstig gewond, was –zo gezegd- ‘collateral damage’.
De motorrijder van 20 was van het dorpje Tomba, dus toen we daar arriveerden was het hele dorp in rouw (en dronken). We kunnen nu geen jongeren het bos in sturen, zei de chef du village. Logisch, antwoordden we. Morgen dan maar. We checkten nog wel de oversteek. Twee medewerkers hadden een liaan gespannen; daaraan moest iedereen zich vasthouden wanneer ze door de rivier zouden waden.
De volgende morgen hadden zich drieëntwintig jongemannen verzameld. Een aantal kwam uit een gehucht op vier uur lopen. Iedereen kreeg een bord rijst en een machete. Daarna verplaatsten we ons naar de rivier. Het had de afgelopen nacht geregend, dus de stroming was sterk. Achter de oversteek kletterde het water tegen de rotsblokken. We waren niet gerust op een goede afloop. De geesten van het woud boden bescherming, maar wat als een jongen midden in de rivier de grip op de liaan verloor? Dan was het gedaan. Ook al was ie nog zo’n goede zwemmer.
Uiteindelijk besloten we een flinke boom aan de oever om te laten zagen. De houtkapper was niet zo behendig met de motorkettingzaag, dus bleef het blad in het hout steken. Drie uur lang kapten de mannen vervolgens beurtelings met hun machete. Tot de woudreus kreunde en met een donderend geweld in de rivier viel. Precies tot de overkant. Een ‘pont de singe’ (apenbrug) was gemaakt.
’s Avonds, na een dag van noeste arbeid, reden we weer terug naar ons hotelletje. De weg werd een langgerekt, leeg lint in het licht van de koplampen. Totdat in een bocht plotseling een ander fel licht op ons afstoof. Onze chauffeur kon het opdoemende gevaarte maar net ontwijken. Het bleek een motor. Met drie jongens erop. Toeterzat..           
Door Jeroen

vrijdag 15 juli 2011

Organisch souvenirtje

Tja, het blijft natuurlijk een tropisch land, Kameroen. En in tropische landen heb je gekke, leuke en ook vieze beestjes. Of nou ja, vies? Als je een wormpje op de grond ziet kruipen, is dat natuurlijk niet vies. Het wordt een ander verhaal als ie zich uit je eigen been wurmt...

Mijn moeder vond het tijd worden voor een bezoekje. Ze boekte een ticket en liet ze zich onderdompelen in de cultuur en natuur die Kameroen te bieden heeft. Naast een paar dagen zon zee strand, bezochten we een dorpje diep verscholen in het oerwoud, waar behalve een eigenwijs jochie dat aan Jeroens haren trok, ook pygmeeën wonen, die we bezochten, alsook een houtkap-gebied en plantages met ananas, koffie, en cacao.

We sliepen in een soort herberg. Jeroen had de eigenaresse ervan op een congres in Yaoundé ontmoet. De voorzieningen waren niet bepaald luxe te noemen, alhoewel de uitbaatster de rijkste inwoonster van het dorpje bleek te zijn, gezien het feit dat ze elektriciteit had (wat op zijn beurt de dorpelingen massaal naar de televisie trok, met het geluid op volle sterkte). Voor de rest moesten we het doen met een buitentoilet dat bestond uit een gat in de grond afgezet door een houten schutting. Ook de douche was niet meer dan dat. En het water moest uit de put worden gehaald.

Het moet ergens in deze omstandigheden zijn geweest dat mijn moeder en de zogenaamde mango fly elkaar troffen, of beter gezegd de eitjes van deze beruchte vlieg. En dat terwijl we nog zo zorgvuldig omgingen met onze natte handdoeken, waarvan bekend is dat de vlieg haar legsel het liefst daarop kwijt wil. Daarom had ik, toen mijn moeder een dag na terugkomst in Yaoundé klaagde over een pijnlijk gevoel in haar been, niet het geringste vermoeden dat er iets aan de hand kon zijn. Ik was er zelfs van overtuigd dat het bultje gewoon een puistje betrof. Bovendien was het twee dagen voor haar vertrek naar Nederland, dus raadde ik haar aan af te wachten. Dit mede gezien de wisselvallige medische deskundigheid in dit land met bijbehorende prijskaartjes.

Vijf dagen later, wanneer mijn moeder terug in Nederland is, laat ze me weten even bij de huisarts langs te zijn geweest, omdat het 'puistje' op haar been inmiddels uitgegroeid is tot een fikse ontsteking van een euromunt groot. De dokter heeft haar een lichte antibiotica meegegeven en een ontstekingsremmende zalf. Wanneer het binnen een week niet betert, moet ze terugkomen.

Maar daar hoeft ze niet op te wachten, want twee dagen later dient de oplossing zich vanzelf aan. Terwijl ze in de auto naar huis rijdt, wordt ze overvallen door een enorme jeuk op desbetreffende plek. Thuisgekomen haast ze zich om de pleister met zalf van haar been te halen en daar kruipt de boosdoener net met het laatste deel van zijn lijfje uit de wond en valt (nog net niet met een plofje) op de grond.

Gelukkig houdt men aan deze ervaring niets over. Lichamelijk dan. Emotioneel kunnen de gevolgen wellicht groot zijn. Bij mijn moeder echter niet. Die schrijft ons dezelfde avond, tien minuten na de geboorte van deze vlieg-in-wording, in alle rust het volgende sms'je: "hallo, er kruipt zojuist een worm uit mijn wond. Hij is doorschijnend wit met kleine streepjes. Weten jullie misschien wat het kan zijn? Ik heb het in een potje gedaan."

Nou mam, dat is een organisch souvenirtje. Oftewel: een smeuïg verhaal voor op verjaardagsfeestjes. 
So, who's next?

Door Marijke

zondag 10 juli 2011

Opgejaagd wild

Afgelopen week stond er in Djoum bosolifant op het menu. In een tentje waar een nogal wulpse mama de scepter zwaait. Dieprood vlees overgoten met een tomatensausje voor de schappelijke prijs van 70 eurocent per bord. Aangeprezen als het runderhaasje onder het wild. Vond gretig aftrek. Maar de bosolifant is tevens een beschermde diersoort.
Kameroeners zijn gek op bushmeat. En dan maakt het weinig uit van welk dier het vlees is. Het begon maandag op de markt van Eseka met krokodil, ook al zo’n beschermde diersoort. Een fileetje gaat er van de hand naar de maag voor tachtig eurocent. Vervolgens op de weg van Eseka naar Djoum, een afstand van vierhonderd kilometer, zag ik achtereenvolgens vijf stekelvarkens, twee antilopen, drie pangolins (een schubdier dat van termieten leeft) en een aapje die te koop werden aangeboden. Ze hingen met vacht en al aan hun pootjes aan een stok in de berm. Dat is karakteristieke wijze waarop de dorpelingen hun waar aanprijzen. Naast de manden met bakbananen, cassave en goudgele ananassen.
De dieren komen uit het achterliggende oerwoud. Ze worden uit de boom geschoten (in het geval van het aapje) of met strikken gevangen. Een kennis liet me laatst zien hoe hij zijn stekelvarkens vangt. Hij plaatst ergens een haag van gevlochten bananenbladeren en in het midden houdt hij een kruipgat over met daarvoor een stevig gespannen draad dat eindigt in een lus, vastgemaakt aan een omgebogen jong boompje. Het stekelvarkentje dat ’s nachts op zoek gaat naar vette larven, stuit op de afscheiding, denkt ‘hé wat is hier aan de hand’, vindt tenslotte het kruipgat en belandt met zijn snoet in de lus. En dan, voor ie er erg in heeft, ontspant de draad zich, wordt ie gelanceerd en hangt zichzelf op. ,Kwestie van seconden voordat het dier dood is’, verdedigde de kennis zijn tactiek. Het moet dezelfde methode zijn zoals stropers in Nederland vroeger konijnen vingen. De beloning is een homp vlees van een kilo of drie.
De grote hoeveelheid te koop aangeboden bushmeat doet me afvragen of er wel dieren in de wouden overblijven. Blijkbaar nog genoeg, want elke dag weer hangen er beesten aan de stokken. Toegegeven, een beetje intelligent stekelvarken plant zich eens per drie maanden voort, net als de rat palmier (geen rioolrat zoals bij ons, maar een uit de kluiten gewassen cavia) die ook veelvuldig wordt gegeten. Maar sommige dorpelingen klagen dat hun woud wordt leeggeplunderd door commerciële stropers. Die beesten worden niet aan de stokken gehangen, maar belanden met tientallen op de markten van grote steden zoals Yaoundé. Bushmeat is ook big business.
Hoe zit het met de gorilla’s en de chimpansees? Die worden nog strenger beschermd dan de bosolifant en de krokodil, want hun aantal holt achteruit. Dat komt weer omdat ze nog steeds worden gestroopt, ook al staat er een gevangenisstraf van minimaal drie jaar op wanneer je met zo’n dode aap over je schouder wordt betrapt. Beide soorten worden gegeten, het schijnt dat het vlees potentieverhogend werkt. En de verweesde jongen van de chimps worden verkocht. Een babyaapje doet het altijd leuk als huisdier.
Maar soms is er een andere reden om de mensapen te doden. Gisteren waren we in een dorp op zestig kilometer ten zuiden van Yaoundé. In de omgeving leven nog chimpansees en gorilla’s. De chef van het dorp vertelde dat hij de chimpansees liefheeft als een familielid, maar gorilla’s haat. Hij vindt dat hij recht heeft om op de grootste mensaap van Afrika te schieten. ,,Onze neef de chimpansee eet alleen de rijpe bananen van onze velden’’, sprak hij vanuit de stoel op de veranda. ,,Daar valt mee te leven. Maar gorilla’s scheuren de bomen met hun klauwen open en eten de kern ervan.’’ Vorig jaar verwoestten vier gorilla’s in één week tijd zijn hele bananenplantage. De chef pakte zijn jachtgeweer uit de kast en ging achter de boosdoeners aan. Toen hij de eerste gorilla zag, schoot hij hem neer en vuurde nog twee keer op het kadaver. Hij wilde er zeker van zijn dat ie morsdood was. En waarom, vroeg ik. Hij gebaarde naar een paar van zijn elf kinderen die voor de woning speelden. ,,Hoe kan ik hen te eten geven, als die beesten al mijn gewassen verwoesten?’’
Tegen dat antwoord is het moeilijk vechten als natuurbeschermer. Maar een oerwoud zonder het geroep van gorilla’s en het getrompetter van olifanten is heel wat minder exotisch. Ik zocht naar alternatieven. Misschien, zo dacht ik, moeten we maar eens overwegen om de duizenden pensiados van de Costa del Sol voor een volgende vakantie naar de wouden van Kameroen te sturen. Hebben ze wat beweging en zorgen de euro’s ervoor dat de dorpelingen minder snel naar een geweer of strik grijpen. Want als aan de bescherming van een dier een aantrekkelijk prijskaartje hangt, wordt de honger om er bushmeat van te maken beduidend minder.
Door Jeroen

zondag 26 juni 2011

Monsieur Moussa

Wat zou Yaoundé zijn zonder haar leger aan straatverkopers? Overal lopen, staan of zitten ze. Zie je iemand met één schoen op zijn hoofdkruin over het trottoir lopen, dan weet je dat je bij hem moet zijn om je versleten gympen te vervangen. Rattenlijkjes rond een standje? Geheid dat daar de oplossing wordt verkocht voor het ongedierte binnenshuis.
Je hebt de ananasverkopers, de zonnebrilverkopers, de gekookte eierenverkopers, de jongeren die met pakjes tissues langs de terrasjes gaan, de lieden die bij het pompstation ruitenwissers slijten, de vrouwen die gepelde pinda’s in whiskyflessen voor zich uitstallen, de bedelaars die hun ellende aanbieden en zo nog 100-en-1 productverkopers. Vernieuwend is het allemaal niet, maar een ieder probeert zijn graantje mee te pikken in het informele circuit.
Ze moeten met duizenden zijn. Tijdens de wandeling van het appartement naar mijn kantoor, nog geen kilometer hemelsbreed, tel ik er negen. We groeten elkaar vriendelijk, soms koop ik er een pakje sigaretten of voor 100 cfa (15 eurocent) snoepjes. Daarvoor krijg ik dan vier bonbons. Op de heenweg is het bonjour en op de terugweg een bonne soirée. Veel meer gesprekstof was er voorheen niet. Maar sinds ik een week lang met krukken langs liep vanwege een afgescheurde kruisband, vraagt elke verkoper steevast hoe het met mijn knie is. Ook is dat ondertussen twee maanden geleden en loop ik weer als vanouds.   
Mijn favoriete straatverkoper is monsieur Moussa. Ik geef hem 68, maar het kan evengoed tien jaar ouder zijn of vijf jaar jonger. Zijn standje –een verhoogde tafel van pallethout- staat strategisch op de hoek van een druk kruispunt. Monsier Moussa draagt altijd dezelfde kleding: een lichtblauwe blouse, een zwarte pantalon en rode sokken. Als ik langskom, zit hij meestal half op de tafel, het ene been over het andere geslagen. Hij verkoopt sigaretten, snoepjes en zakdoekjes. De waarde van zijn hele business zal zo rond de 10 euro zijn.
Monsieur Moussa houdt van staren. Ik weet niet of hij kijkt naar al het verkeer dat bumper aan bumper voorbijglijdt of dat hij de herinneringen aan het verleden ziet. Soms denk ik het laatste, want het duurt altijd even, een seconde of tien, voordat hij zich van mijn afwezigheid bewust is. Maar dan gaat het ook ineens rap. Zijn peinzende gezicht breekt open, zijn verweerde hand steekt gretig naar me uit. ,,Ah, comment allez-vous?’’ Hij schreeuwt altijd, maar ik wijd dat aan zijn enthousiasme.
Meestal is het uitbundig de hand schudden en een groet. Af en toe blijf ik even met hem kletsen en hebben we het over zijn geboortestreek in het uiterste noorden van het land, zijn kleinkinderen of over mijn knie. In tegenstelling tot de andere verkopers die altijd naar de toestand ervan vragen, heeft monsieur Moussa vanaf dag één gezegd: ,,Dat komt wel goed.’’ Uit zijn mond klinkt dat helend. En de laatste tijd, nu ik weer redelijk normaal loop, zegt ie: ,,Zie je wel dat het goed zou komen.’’
Mensen als monsieur Moussa geven kleur aan de straat, maar eigenlijk zijn al die verkopers illegaal bezig. Volgens de regels van de politieke elite hebben ze het recht niet om spullen aan te bieden, ook al zijn ze met duizenden en koopt driekwart van Yaoundé bij hen.
Gisteren werd weer eens duidelijk dat ze overgeleverd zijn aan de grillen van het gemeentebestuur. Een knokploeg van ambtenaren trok de wijken in. De geüniformeerde lieden hielden een ware razzia. Ik zag in een aangrenzende buurt hoe verkopers nerveus hun handeltje bij elkaar pakten en er als een gek vandoor sprintten. Maar er waren ook een stel die hun houten kraampjes niet op tijd konden afbreken. Geen nood, met bijlen werd alles in een wervelwind kort en klein geslagen. Een paar vrouwen probeerden hun dagelijks brood te verdedigen, maar zij werden door de ploeg hardhandig verwijderd.
Het deel tussen ons appartement en mijn kantoor bleef gespaard voor de sloop. Tenminste voor deze keer. Er bestaat geen twijfel dat de knokploeg in de nabije toekomst zal toeslaan. Voor de verkopers is het te hopen dat ze dan op tijd gewaarschuwd worden.
Maar wat zal monsieur Moussa in dat geval doen? Zijn hele toko in één vloeiende beweging onder zijn blouse verbergen? Dat kan gemakkelijk gezien de hoeveelheid, maar ik denk niet dat hij die moeite neemt. Hij zal de knokploeg en hun vervaarlijk zwaaiende bijlen ontvangen met een staren naar het kruispunt. Dan zal hij nog eens het ene been over het andere slaan, zijn rode sok optrekken en zonder zijn blik van het verleden af te wenden zeggen: ,,Verdoe jullie tijd niet aan een oude man als ik.’’       
 Door Jeroen

maandag 20 juni 2011

Haarextensie

Dat Kameroense vrouwen over het algemeen pruiken dragen en mannen het liefst hun haar millimeteren dan wel kaal scheren is een alledaags gegeven, maar toch...

Ik zit op een bankje in een dorpje aan de rand van de jungle, genietend van de laatste stralen van de namiddagzon. Een joch van amper vier komt naar mij toe. Nieuwsgierigheid in zijn ogen, lef op zijn tong. Hij kijkt naar mijn haar.

,,Wie heeft jouw haarextensie gedaan?’’, vraagt hij.

Haarextensie? Ik denk aan mijn haar. Sinds mijn aankomst in Kameroen, vijf maanden geleden, is er een dikke centimeter per maand bijgekomen.

,,Ik heb geen haarextensie’’, antwoord ik.

,,Wie heeft dat gedaan?’’ herhaalt hij.

Ik wijs op een lok voor mijn gezicht.

,,Dit is mijn eigen haar’’, zeg ik. ,,Trek er maar aan.’’

Het jochie pakt het vast en trekt eraan. De nieuwsgierigheid in zijn ogen wordt verbazing.

,,Dat is pas kwaliteit’’, zegt ie.

Door: Jeroen

donderdag 9 juni 2011

Voer voor de Leeuwen

Of ik zin had om naar de wedstrijd Kameroen-Senegal te gaan, vroeg een collega me vorige week. Daar hoefde ik nog geen seconde over na te denken. Nou en of, rolde het er automatisch uit. Ik wilde de Ontembare Leeuwen -de geuzennaam voor het nationale elftal- maar al te graag live zien. Uiteraard onder de bezielende leiding van aanvoerder Eto’o. De sterspeler van Inter Milaan, Kameroens hoop in bange dagen. Want de Leeuwen waren de laatste tijd verworden tot verwende Perzische katten, te lief om het de tegenstander moeilijk te maken en te mak om de bal naar voren te schoppen. Maar met Eto’o zou het vuur terugkeren. En er stond wat op het spel. Kameroen moest winnen om nog kans te maken op een ticket voor de African Cup.

De wedstrijd was afgelopen zaterdagmiddag om 15.30 in Yaoundé. De hele morgen had het geregend, maar tegen het middaguur werd het droog. Dat was maar goed ook. We hadden namelijk een taxi richting het stadion genomen, maar heel het centrum zat muurvast. Geen doorkomen aan. Dus liepen we de laatste twee kilometer tussen duizenden joelende fans, gestoken in het shirt van Eto’o en het gelaat beschilderd met de Kameroense driekleur. Als het lawaai een graadmeter is voor succes, dan hadden de Leeuwen al dik gewonnen.

We passeerden de barricades van de militairen, want het was een risicowedstrijd (maar misschien is elke wedstrijd wel reden tot een staat van hoogste paraatheid in een voetbalgekke natie). De laatste honderd meter wurmden we ons door een kordon van ME-tanks, kochten voor drie eurocent een stuk karton om onze kont droog te houden en sloten aan in de rij. Het was worstelen, een duw hier, een stomp daar, totdat een vriendelijke militair er ons uitpikte en ons via de vip-poort toeliet. Blank zijn heeft soms ook zijn voordelen.

Het was half twee en het stadion stond al op zijn kop. Een bonte mengeling aan kleur en muziek. Fans in leeuwenpakken (waar deden ze me ook alweer aan denken?) en tientallen trommels, jambays en ander tamtam-gereedschap. Aan de overzijde renden tientallen toeschouwers ritmisch van de ene naar de andere kant. Een oorlogsdans of een voorschot op de overwinning? Het zag er in elk geval spectaculair uit.

Anderhalf uur later trilde het bomvolle stadion op zijn grondvesten. Ik keek naar boven, zag de met varens begroeide zuilen en de barsten in het beton en dacht: het is niet de eerste keer dat een tribune in een of ander Afrikaans land het begeeft. De overige 45.000 toeschouwers hadden echter alleen maar oog voor één man: Eto’o. Hij kwam met nummer 9 en een gele aanvoerdersband het veld op en hief zijn armen. Kameroen, ik ben hier om onze droom uit te laten komen, leek hij met het gebaar te willen zeggen. Vertrouw op mij.

Eto’o was tijdens de wedstrijd opvallend aanwezig. Hij speelde zijn directe tegenstander uit, gaf slimme paasjes en scherpe voorzetten. Senegal had geen schijn van kans, ze waren de prooi voor de uit een diepe slaap ontwaakte Leeuwen. Maar tot een goal kwam het maar niet. En zo werd het stiller en stiller in het stadion.

Een kwartier voor het einde, toen Kameroen een corner kreeg, moest er gewisseld worden. Het bord van de vierde man toonde nummer 5 ten koste van nummer 13. De kersverse speler maakte alvast sprongetjes op de plaats en nummer 13 jogde op een sukkeldrafje richting de middellijn. Maar de wissel was tegen de zin van Eto’o in, want onmiddellijk rende hij achter de nummer 13 aan, trok hem aan z’n arm en duwde hem weer richting het strafschopgebied. Nummer 5 staakte zijn huppelsprongetjes en keek beteuterd naar zijn medespelers. De coach kon wel door de grond zakken (tenminste dat zou ik doen als ik hem was), maar op de tribune schreeuwde de 45.000 man luidkeels: Eto’o!, Eto’o! en volgde er een oorverdovend applaus.

En toen kwam het. Drie minuten voor het einde, met nog steeds die akelige 0-0 op het scorebord, werd een Kameroense speler gevloerd in het strafschopgebied. De boosdoener kreeg meteen rood en de Ontembare Leeuwen een penalty. Eto’o!, Eto’o!, scandeerde het publiek en ik zag om me heen hoe fans elkaar juichend in de armen vallen.

En Eto’o nam de strafschop. Concentratie, een rustig aanloopje, het lichaam iets naar achteren, de wreef op het juiste moment naar voren en…. en toen spatte de bal tegen de doellat en ketste terug het veld in. Eto’o liet zich op de grond vallen en wilde zich waarschijnlijk nog kleiner maken dan zijn coach had gedaan.

Vier minuten extra speeltijd mochten niet meer baten. Het laatste fluitsignaal klonk en de Senegalezen vierden hun dramatisch slechte spel als een overwinning. De Ontembare Leeuwen waren weer getemd en de machteloosheid droop van het gezicht van Eto’o. Weg ticket voor de African Cup. Weg droom op een glorieuze rentree. De sterspeler van Inter Milaan snelde de catacomben in.

Het publiek roerde zich. Dit maal geen tamtam, geen vreugdedansen, maar het gevloek van een teleurgestelde menigte. Tientallen supporters die tien minuten eerder jubelden, klommen tegen het metershoge hek omhoog. Sommige bleven in het prikkeldraad hangen, anderen slaagden erin om op het veld te springen. Daar werd nu een nieuwe wedstrijd gespeeld. Die van de ordetroepen tegen ziedende fans. Het was geen hoogstaand spektakel, meer een knock-out gevecht. De fans in het shirt van Eto’o en de driekleur op de wangen werden genadeloos in elkaar getrapt door de guards. Meer versterking in uniform kwam er opdraven, dit maal gewapend met stokken.

Wij haasten ons naar de uitgang, want de projectielen vlogen ons om de oren. Buiten een grimmige sfeer: ik zag nog net hoe een groep supporters wraak nam op een guard die was gevallen. Lang duurde het niet voordat de sirenes van de gereedstaande ME-tanks gingen loeien. De waterkannonen op het dak spoten een goedje waarvan ik in eerste instantie dacht dat het traangas was, maar volgens mijn collega spul dat hevig brandt op de huid. We moesten hollen en de enorme parkeerplaats werd in één vlaag van de duizenden fans ontdaan.

Toen volgde de aftocht. Te voet, dezelfde twee kilometer in tegengestelde richting. Te midden van het garnizoen en toegetakelde leeuwenpakken. Een jongen deed zijn Eto’o-shirt uit en begon met zijn vrienden erover heen te pissen. Anderen rukten reclameborden van het trottoir, pakten een stift en schreven slogans op de achterkant. ‘Eto’o blijf voortaan in Milaan’ las ik en dat was misschien nog de meest vriendelijke versie. Tussen de held zijn en de paria worden zat vandaag tien centimeter. En misschien een klein stukje ego.

De Kameroense media deden melding van drie doden als gevolg van de rellen bij het stadion en Eto’o en zijn medespelers moesten in politiewagens ontzet worden. 

Geplaatst door: Jeroen

woensdag 1 juni 2011

Tijdens een tropische bui

,,Het wordt haar dood. Daar ben ik zeker van.’’
Ik probeer de grip op de weg niet te verliezen. Het regent hevig, het hoost, en we rijden terug van een workshop in een gehucht naar een stadje dertig kilometer verderop. Bij gebrek aan chauffeurs van het project (ze zijn deze week allemaal bezet), ben ik het die achter het stuur zit van de jeep.
Op de achterbank hebben zich twee collega’s en drie dorpelingen opgevouwen. En voor, pal naast de versnellingsbak, delen twee passagiers een stoel. Onder wie de zoon van de huidige chef van het betreffende gehucht. Hij voert het hoogste woord.
,,Onze chefferie heeft een lange traditie.’’, gaat hij verder. ,,Vijf jaar geleden is mijn oom overleden. Hij was de chef van ons dorp. Mijn vader heeft zijn taak overgenomen. Dat gaat goed. Maar nu is mijn tante teruggekomen en eist de macht op.’’
Die tante, de weduwe, was met haar kinderen na de dood van haar man naar de hoofdstad vertrokken. Dus ging het leiderschap naar de oudste broer. Die zette de heerschappij voort. Want chef de village zijn, dat is een erekwestie. De dorpelingen hebben er ontzag voor en ze spreken ‘m aan met Zijne Majesteit. Een koninkrijk in het klein. Zo had ik het althans begrepen.
Maar ik moet me concentreren. Vanmorgen was het zandpad nog gebarsten klei, nu met de striemende regen is het een achtbaan geworden. De modder aan de banden laat de jeep dansen. Terug naar de tweede versnelling. Even verderop wacht een brug.
,,Ze zegt dat haar oudste zoon de chef moet worden. Maar dat willen we helemaal niet. Ik bedoel, de hele familie is er tegen. En zij raakt buiten zinnen. Ze weet niet welke gevolgen..’’
De ruitenwissers knerpen over de voorruit en zwiepen de woorden weg. Voor ons de brug die stevig is verwaarloosd. Gehavende balken, daaronder de wassende rivier. Ik wil geen risico nemen.
Allemaal eruit alsjeblieft, zeg ik. Ze lopen naar de overkant. Ook de zoon van de chef.
Aanwijzingen volgen. Schakelen naar de eerste versnelling en dan heel langzaam over twee uitstekende balken. Een balk breekt, het achterwiel slipt weg, maar ik geef gas en de jeep ploft aan de overkant. (Shit, vloek ik, holy shit!)
Als de passagiers eenmaal weer kletsnat zijn ingestapt, vervolgt onze hoogste gast zijn monoloog.
,,Mijn tante blijft erbij. Haar zoon moet de chef worden. Ze snapt het niet. Ze snapt het echt niet.’’
Ik had de chefferie gezien. Een statige villa in een godvergeten gehucht. Twee verdiepingen uit grijze baksteen. Een houten podium voor de poort waar jaarlijks evenementen worden gehouden ter ere van de dorpstradities. Het geheel had er indrukwekkend uitgezien naast het dozijn lemen hutten van de andere families.
,,Ze heeft nu een vuur aangewakkerd dat niet meer kan worden geblust. Ze wordt er door verbrand. Ik zweer het je.’’
Dan kijkt hij opzij.
,,Wat vind jij ervan?’’
Wat vind ik? Tja, wat moet ik van een familiekwestie zeggen? Ik ben een bosbouwer, ik geef voorlichting in de gehuchten en ik meng me niet in zulke zaken. Want er is een Kameroens gezegde dat ik ter harte heb genomen: ‘Steek nooit je vinger tussen de schors en de boomstam.’
Bovendien moet ik nu de jeep met de lading veilig naar de stad brengen.
,,Sorry’’, antwoord ik snel. ,,Kunnen jullie weer uitstappen?’’
Want voor ons ligt een omgewaaide boom. Eerst maar eens die hindernis nemen in de stromende regen. Wie weet wat ons nog meer te wachten staat.

Geplaatst door Jeroen

zaterdag 7 mei 2011

Allemaal beestjes

Kameroen is rijk aan dierenleven. In het noorden, op de savanne, zie je van dichtbij giraffes en nijlpaarden en met een beetje geluk een grommende leeuw of luipaard. In de jungle van het zuiden en oosten zijn er de bosolifanten, gorilla’s en chimpansees (meestal als een vluchtende schaduw tussen het groen, maar toch). Over die schitterende dieren vertel ik een andere keer. Ik wil het nu hebben over die beestjes die dit exotische oord een beruchte reputatie bezorgen. Kwelgeesten die ik (en met mij waarschijnlijk alle 20 miljoen Kameroeners) liever kwijt dan rijk ben.

Neem nou deze week. We maakten een toer door de dorpen om voorlichting te geven. De eerste ochtend waren de deelnemers aan de workshop rijkelijk laat (gebeurt wel eens vaker), maar goed, geen nood, we konden de tijd doden met de bezichtiging van een nabijgelegen plantage. Daar werden palmnoten met een pers tot olie verwerkt. Ik ging op een boomstam zitten om het spektakel eens goed van dichtbij te bekijken.

Het was een mooi gezicht om te zien hoe uit de noten een oranje, glibberige substantie droop. Maar na een klein kwartier keek ik eens omlaag naar mijn ontblote armen. Ik schrok! Heel mijn armen zaten onder de rode vlekken. Alsof ik plotseling een allergie had gekregen. Of de rode hond. Gek, want ik voelde me niet ziek en ik had ook niet de aandrang me flink te krabben.

Ik stootte de chauffeur aan die naast me zat. ,Wat is dit allemaal?’, vroeg ik en wees op de ontelbare rode vlekken op mijn armen. Hij lachte. ,De moet-moet’, zei hij. ,De moet-moet?’ ,Ja, een insect dat je bloed zuigt’, sprak hij nuchter, alsof het heel normaal was wat die beesten deden. ,Maar ik heb ze helemaal niet gevoeld’, antwoordde ik en dacht terug aan de muggenbulten van vannacht. Weer keek ik naar mijn armen. Op een plek dat tot een minuut geleden nog een stukje witte huid was, zat een rode vlek. Ik snapte er niets van. ,Het zijn piepkleine zwarte vliegjes’, bekende hij. ,Pas als ze je bijten, worden ze zichtbaar.’

Ik besloot mijn lichaam aan een minutieus onderzoek te onderwerpen. Ik bracht mijn rechter onderarm tot vlak voor mijn neus en kneep mijn ogen samen tot spleetjes. Tegen het felle zonlicht als achtergrond zag ik hoe tientallen zwarte puntjes boven mijn harige huid dansten. Als vliegende vlooien.

Een van hen kreeg de aandrang om te dalen. Nou ja, de snelheid waarmee ie dat deed, had eigenlijk meer weg van een kamikazepiloot. Na een duikvlucht landde hij ter hoogte van mijn pols. Een minuscuul zwart knopje. Vastgeplakt aan mijn huid.

Hoe hij vervolgens door de huidcellen heen boorde, kon ik niet zien. Maar met enige huivering stelde ik me voor dat hij met zijn kaken een gaatje maakte en vervolgens met een scherp roltongetje van mijn bloed snoepte. Het gevolg van zijn vampierachtige drinkgedrag was wél goed zichtbaar. In een mum van tijd zwol hij op tot het formaat van een ordinaire mug. Maar dan veel boller. Ik keek het nog even aan, maar kon toen de drang niet weerstaan. Pets! De moet-moet spatte uiteen tot een bloedvlek.

Triomfantelijk liet ik het aan mijn chauffeur zien. Maar bijna tegelijkertijd kwam er de teleurstelling. Want niet ver van mijn pols vandaan, waren drie nieuwe vlekken bijgekomen.

,Wat kan ik er tegen doen?’, riep ik uit. Ik had me nochtans van te voren goed ingesmeerd met deet. Mijn vriend haalde zijn schouders op. ,Niet veel’, zei hij en sloeg een moet-moet op zijn arm dood. ,Of nou ja, een shirt met lange mouwen dragen, helpt wel. Zou ik trouwens zeker doen, want ze brengen ook malaria over.’

Goed dat ie dat laatste er nog even bij vermeldde. Dus dat wordt het de volgende keer: een stevig katoenen shirt met lange mouwen bij 35 graden Celsius en 90% luchtvochtigheid. En bij voorkeur ook wanten mee. Want tussen de knokkels van mijn vingers verschenen ineens ook rode vlekken.

Geplaatst door: Jeroen

zondag 17 april 2011

Het recht van de sterkste

Ik heb een belangrijke ontdekking gedaan. Ik begin eindelijk te begrijpen hoe ik hier kan ‘overleven’. Halsstarrig heb ik gezocht naar structuur en regels waaraan ik me zou kunnen vastklampen, maar ik vond ze niet. Vorige week heb zat ik er echt even doorheen en ik denk dat het nodig was om tot de oplossing te komen. Ik was even zo klaar met al dat verkapte schooien om geld. Elke keer weer die stomme smoesjes. Vooral taxichauffeurs hebben er een flinke hand van (‘handje’ dekt de lading niet). Ik vond het oneerlijk en onrechtvaardig, het druiste tegen al mijn principes in, mijn ego kwam in opstand en ik voelde me boos en gefrustreerd. Ik snapte gewoon niet welke regels ik moest volgen. In Nederland is alles duidelijk geregeld, daar hoef ik nooit strategisch na te denken om niet genaaid te worden.

Hier wel. En ik ben er achter gekomen dat er hier maar één regel is. En dat is dat er geen regels zijn. Hier geldt het recht van de sterkste. De wet van de natuur. Het is één groot spel, de ene keer win je en de andere keer verlies je. En de inzet is eigenlijk alleen maar extra geld, meestal niet eens zoveel. Het rare is echter dat de inzet voor mij tot vandaag veel groter voelde. Met dat kleine beetje geld dat ik steeds extra moest betalen; leek ik ook een stukje trots mee te geven of liever gezegd te verliezen. Daar word je natuurlijk doodongelukkig van. Al die overbodige zaken moet je loslaten om in de Afrikaanse jungle te overleven. Het is eigenlijk heel dierlijk. Wanneer je elkaar tegenkomt, bijvoorbeeld omdat je iets wilt kopen of omdat je van een dienst gebruik wilt maken of omdat je een ambtenaar voor je hebt die iets van je wil, besnuffel je elkaar eerst om te ruiken wie de sterkte is. Dat wordt mede bepaald door de onderhandelingspositie die je hebt. En dan is eigenlijk de uitslag van te voren al bekend en kun je drie dingen doen.

1. Je kunt het spel even meespelen, gewoon voor de vorm, voor de leuk. Af en toe is het grappig om te doen, want Kameroeners hebben erg veel humor, maar zullen dat absoluut niet zomaar laten zien. En het is dan ook een uitdaging om door dat pokerface heen te breken. Alsof je het spelletje ‘verboden te lachen’ speelt. Als je echt goede argumenten hebt om niet méér te hoeven betalen en je kunt dat met de nodige humor brengen, kun je soms nog winnen ook. Dus als een taxichauffeur bij aankomst op bestemming beweert dat de rit duurder is, omdat hij een heuvel op heeft moeten rijden, kun je zeggen dat je dan korting wilt op de terugweg, omdat hij dan naar beneden rijdt. Maar je moet bij deze benadering ook bereid zijn om je verlies te pakken, want als ze ruiken dat je boos wordt of wanhopig wilt winnen, ben je al verloren.

2. Je kunt het spel ook doorspelen, omdat je persé wilt winnen. Dat kost je dan wel ontzettend veel geduld, eveneens een dosis humor en een beetje bluf. Want zoals gezegd zijn ze hier gevoelig voor autoriteit. Dus als bijvoorbeeld de gendarmerie eerst het gevoel heeft de machtigste te zijn, omdat hij je zonder goede reden een wielklem op de auto heeft gegeven (waarvoor je als blanke een extra hoge boete moet betalen om die eraf te krijgen), kun je proberen te bluffen dat je goede contacten hebt bij de ambassade en graag zijn volledige naam wilt noteren. Een andere bluf kan zijn dat je niet genoeg geld bij je hebt. Als je dan ook nog het nodige geduld hebt (ik heb met een collega van Jeroen twee uur bij de wielklem gewacht), heb je kans dat ze je laten gaan tegen het normale tarief.

3. Maar soms heb je daar allemaal geen zin in. Ook goed. Pas de problème. Dan betaal gewoon teveel. Als je dat zonder woede, frustratie of andere gevoelens van onmacht kunt doen, is het leven hier eigenlijk heel gemakkelijk.

En ja, het is oplichting en het is oneerlijk en het zal er misschien niet beter op worden wanneer ik vaak teveel betaal. Maar ik heb echt niet de illusie dat mijn persoontje het systeem van oplichting en corruptie kan veranderen. Dat zit er hier al eeuwenlang ingebakken. En zo’n verandering moet toch van bovenaf gebeuren en niet door Jan met de pet op. Dus hop, overboord met al die egotripperij! Heerlijk!

Geplaatst door Marijke

‘Fout hout’

De morgen dat ik met mijn bosbouwcollega’s voor een week het oerwoud van West-Kameroen in zou trekken, las ik op de nieuwspagina van nu.nl een opmerkelijk bericht. Zeven actievoerders van Milieudefensie hadden het Paleis op de Dam bezet om te protesteren tegen het inkopen van ‘fout hout’ door de overheid. Sinds vorig jaar mag de Rijksoverheid alleen nog maar duurzaam hout gebruiken. Maar volgens Milieudefensie hadden de heren ambtenaren zich niet aan dat akkoord gehouden en was er onder meer bedreigd tropisch hout uit West-Afrika naar Nederland geïmporteerd voor de renovatie van het Paleis en andere overheidsgebouwen. Reden om met een bliksemactie de aandacht te vestigen op dat vergrijp.

Ik las het artikel vluchtig door, want mijn Kameroense collega’s stonden reeds te wachten met hun rubberen kaplaarzen en gps-apparatuur. Maar interessant nieuws was het wel. Want het oerwoud dat wij op de planning hadden, -een soort van ‘gemeenschapsbos’-, is door de Europese Unie bestempeld als een FLEGT-modelproject. Dat wil zeggen: het moet in de nabije toekomst legaal hout naar de Europese markt brengen. De vraag is of dat ook op de juiste manier gekapt zal worden.

Het door ons te bezoeken ‘ gemeenschapsbos’ ligt op ruim 200 kilometer van Yaoundé en is 16.000 hectare groot. Een paar jaar geleden heeft de overheid het aan de betreffende gemeente overgedragen en vanaf nu mag het geëxploiteerd worden om inkomsten voor de lokale bevolking te genereren. Volgens de regels van duurzaam bosbeheer is het toegestaan om elk jaar in een perceel van vijfhonderd hectare groot (dat zijn al snel 1000 voetbalvelden) de commercieel waardevolle bomen te kappen. Van een bepaalde omvang welteverstaan; de kleine blijven staan voor de volgende generatie. In de praktijk komt het er op neer dat de burgemeester een houtkapmaatschappij contracteert voor het uitvoerende werk. Zij laten de kaprijpe bomen markeren die ze vanaf mei als stammen eruit gaan slepen. Wij zijn er om deze week te kijken of de inventarisatie goed is gebeurd.

‘Gemeenschapsbos’ klinkt misschien een beetje als een parkje om de hoek waar je leuk kunt picknicken, maar het is een brok ruige natuur. Na de 4-wheel drive in de berm van een zandweg geparkeerd te hebben, stuitten we er al snel op een groene muur van struikgewas en bomen, overwoekerd door lianen en bromelia’s. Geen paden, nauwelijks zicht. Ja, wat dan? Dan zijn er de machetes waarmee je je een weg door de rimboe slaat. Daarvoor hadden we twee lokalen meegenomen, want het vergt enige ervaring om met één klap een liaan door te hakken. Zij maakten een tunnel, wij volgden.

Het werk kon beginnen: het in kaart brengen van de gemarkeerde bomen en het meten van de grenzen van het te kappen perceel met de gps. Om de zoveel meter was er een woudreus met een ‘kladblokje’ op de schors. Daar, op de bast, was in rode verf de naam van de boom gekalkt, evenals de diameter en de code om ‘m terug te vinden op de kaart. Voorbeeld: Azobé (bekend van onze bielzen), 90 cm, B15. Verderop: Fromager (een eeuwenoude boom van zo’n 45 meter hoogte), 120 cm, C07. We struinden door de jungle, waadden door de kreken en beklommen de hellingen om de gemarkeerde bomen terug te vinden. Ik sopte in de rubberen laarzen, het shirt plakte tegen mijn lijf en ik haalde mijn broek open toen ik struikelde over een wirwar aan lianen. Volgens de lokale gidsen woonden er in het woud nog gorilla’s, boa’s en boskatten. Maar het echte gevaar kwam van de hordes trekmieren op de bodem. Wat een venijnige beesten! Zodra ze op je zitten, beginnen ze te bijten. We moesten geregeld een sprintje trekken (met als gevolg nog meer schrammen) en toen een dozijn mieren zich via de scheur in mijn broek naar boven kroop, was ik maar al te blij dat er vijf meter verderop een beekje was. Ik liet me er languit in vallen.

Maar goed, terug naar de vraag of het hout duurzaam was of ‘fout’. Na een week van speuren en meten bleek dat de inventarisatie nogal slordig was gedaan. Okay, de jonge bomen werden gespaard, maar de grenzen van het perceel waren niet goed getrokken (te ruim), veel bomen hadden geen code en anderen waren juist gemarkeerd op te steile hellingen waar erosiegevaar groot was. We corrigeerden het en brachten met een scherp geslepen twijgje gedoopt in de rode verf codes op de vergeten stammen aan. Het vergde een hoop tijd. En wat we ook zagen: enkele flinke ebben waren omgekapt. Illegaal. Die gitzwarte houtsoort is bedreigd en bovendien is een fortuin waard. Een kubieke meter gaat op de Europese markt van de hand voor tenminste 35.000 euro.

Terug uit de jungle bezochten we het nabijgelegen dorp. Met het zweet nog op de rug en de modderspatten op de kleding (en een enkele trekmier die zich stevig had weten vast te bijten) gingen we de discussie aan of de families van de aanstaande houtkap zouden profiteren. Wij dachten van wel, de inwoners van niet. ,,Vroeger is hier ook een houtkapmaatschappij bezig geweest’’, zei een oudere man. ,,Maar we hebben nooit een cent terug gezien.’’ Een andere, de leraar van het dorpsschooltje, geloofde niet dat de huidige burgemeester zo met hen begaan was dat hij een deel van de houtinkomsten zou schenken. ,,La politique et le développement ne riment pas’’, beklaagde hij zich. Politiek en ontwikkeling gaan niet samen. ,,En politiek en duurzaamheid ook niet’’, voegde hij er droogjes aan toe. Over de gekapte ebben zweeg hij. Misschien was dat een voordeeltje uit het woud dat de families voor zichzelf wilden houden.

Tja, wat is duurzaamheid? Stel dat de bomen straks echt volgens de regels worden gekapt, maar slechts de burgemeester en zijn vrienden van de houtkapmaatschappij zich eraan verrijken, is dat dan eigenlijk wel duurzaam? Geen inkomsten voor de dorpelingen betekent ook geen verantwoordelijkheidsgevoel om over het bos te waken, laat staan het actief te beschermen. Dus zeiden we tegen de families dat we terug zouden komen tijdens de kap en de boswachter beloofde toe te zien op de verdeling van de inkomsten. Daartegenover stelden we dat zij de illegale exploitatie van de bedreigde ebben moesten zien te voorkomen. Zodat die jongens van Milieudefensie niet meer vroeg uit de veren hoeven te komen om het Paleis op de Dam nogmaals te beklimmen.

Geplaatst door Jeroen

maandag 21 maart 2011

Discriminatie vs eerlijkheid

4 januari 2011
Wanneer we aankomen op het vliegveld in Kameroen, worden we opgewacht door de Duitse directeur Walter van GIZ (Jeroens organisatie). Ik ben nog geen tien minuten in Afrika en neem mij al heilig iets voor: nooit of te nimmer zal ik Kameroeners behandelen zoals hij dat doet. Oké, er trekken een hoop mensen aan ons en de bagage. En ze houden er niet mee op als Walter zegt dat we geen bagagedragers of taxi's nodig hebben. En ze zijn misschien wel erg gretig om de koffer terug op de trolley te plaatsen als die eraf valt. En we worden achtergevolgd naar de auto door een groep van 5 personen die allen een koffer pakken en in de auto zetten. Maar dat hij half rijdend wat geld door het raam duwt, vind ik behoorlijk denigrerend. Echter, het grootste probleem had ik met de wijze waarop hij 'nee' zei tegen iedereen. Abrupt stond hij stil, keek de mensen recht in de ogen, wachtte een seconde en zei: 'Non!' Nou, dat ga ik echt anders doen hier. Ik wil toch niet dat deze mensen denken dat ik een racist ben ofzo?

11 maart 2011
Aangekomen bij ons hotel stap ik boos de auto uit. De chauffeur komt me achterna. Met een puppy-gezichtje brengt hij zijn hand als een kommetje naar zijn mond en vraagt in het Frans: 'En geld om te eten dan?' Ik kijk hem recht in de ogen aan, schudt ontzet mijn hoofd en antwoord: 'Non monsieur, het is genoeg zo! En als je nu niet ophoudt, zoeken we een andere chauffeur voor morgen!' Wonderbaarlijk reageert hij gelaten op mijn uitbarsting. Hij trekt zijn schouders op, zegt oké en groet ons een fijne avond en tot morgen.

Op mijn hotelkamer ga ik op de rand van het bed zitten en laat mijn hoofd in mijn handen zakken. Het huilen staat me werkelijk nader dan het lachen en ik vraag me verbaasd af hoe het mogelijk is dat iemand me zo kwaad heeft gekregen en datgene heeft kunnen laten doen, wat ik me ruim twee maanden geleden had voorgenomen nooit te zullen doen.

De ochtend was mooi begonnen deze dag. Met twee Duitsers ben ik afgereisd naar het Extreme Noorden om mezelf te trakteren op wat meer Afrikaanse cultuur. Met het openbaar vervoer zijn we daags tevoren aangekomen in het dorpje Mokolo. Al snel besluiten we de volgende dag met een auto en chauffeur het toeristisch, maar naar horen zeggen, oh zo mooie Rhumsiki te bezoeken. Op de afgesproken tijd van 7.00 uur worden we voor het hotel opgewacht door onze chauffeur met auto en kan de adembenemende tocht van twee uur over het slingerende zandpad door de heuvels getooid met vulkaantoppen beginnen.

Is de tocht naar Rhumsiki zo'n verrassing, het dorpje zelf is een grote teleurstelling. We worden werkelijk belaagd door de bewoners. Groot en klein wil iets van ons. En zo lopen we als sinterklazen het dorp door: we kopen zelfgemaakte spulletjes van de kinderen, we betalen een gids voor een tour de ville, we geven geld aan de crabman die mijn toekomst voorspelt, we kopen potten bij de lokale potterie, we betalen zelfs voor de doos, het papier en de plakband waarmee de hele handel verpakt wordt, we trekken onze portemonnee voor de kinderen die ons de weg naar de dichtstbijzijnde heuvel leiden, we geven een aantal francs aan de jongen die de doos met potten naar de auto brengt, we eten en we drinken, maar het is niet genoeg. Van alle kanten worden we benaderd. Aan de ene kant denk ik: 'wat geven die paar francs nou, voor hen is het veel geld'. Maar aan de andere kant speelt het ego op: 'het is onderhand goed geweest!' En bovendien, helpen we deze mensen echt door deze poppenkast in stand te houden? Maar ja, leg dat maar eens uit aan de oudere man die me agressief een stom poppetje probeert te verkopen of aan de vrouw die katoen tot draad aan het spinnen is en haar klosje in mijn handen duwt om me vervolgens tot betalen te manen. Of aan de kinderen die 'cadeau, cadeau' blijven roepen.

Als aan het einde van de trip ook nog eens de gids terugkomt om te zeggen dat de crabman vergeten is geld te vragen voor de inzegening van onze voeten waar we niet om gevraagd hebben, is mijn geduld (en mijn geld) op. Ik voel me in een soort onverschilligheid glijden. 'Wat willen jullie nog meer? Mijn kleren, mijn tas, mijn schoenen?'

Eén ding is zeker, we willen hier niet meer blijven en vluchten al struikelend de auto in, draaien de ramen omhoog en doen de deuren op slot. Er staan tientallen mensen om de auto heen en als de kinderen lege waterflessen in de auto zien liggen, kloppen ze op de ramen. Of ze die mogen hebben.

We rijden terug. Langs het prachtige landschap. Maar het doet me niets. Ik voel me letterlijk leeggezogen. Het is heus niet de eerste keer dat ik meemaak dat Kameroeners de vreemdste smoezen bedenken voor wat geld, maar dit sloeg echt alles. Na een bobbelige rit van twee uur komen we bij ons hotel aan. We hebben de hele terugweg niet gesproken en het is de chauffeur die als eerste zijn mond open doet. Morgen gaan we naar een andere plek in de omgeving en zoals afgesproken zal hij ons wederom begeleiden. Maar, zo moeten we weten, die weg is heel erg slecht. Daarom moet hij nieuwe banden kopen voor zijn auto, dus of we 18.000 FCFA voor hem hebben. We blijven bijna een half uur discussiëren in de auto over het feit dat hij dat van tevoren had moeten aangeven, toen we de totaalprijs afspraken. Maar hij blijft hetzelfde riedeltje herhalen en als hij me dan ook nog eens tot stilte maant, knapt er iets in me en kwaad sla ik het portier achter me dicht.

En dus bedwing ik mijn tranen op de bedrand in mijn hotelkamer. Dat hij daarna ook nog durfde te vragen om eten met een gebaar van een bedelaar, heeft me zo ontzettend teleurgesteld. Was ik daarom zo hard in mijn antwoord? Maar hij nam het goed op, dus ik snap zelf niet waarom ik me zo ellendig voel. Is het een combinatie van de hele dag? Is het omdat hij zo aardig en rustig was in het begin, dat ik werkelijk geloofde dat hij anders was? Is dit de cultuurshock waarop ik al tijden wachtte en die maar niet kwam? Of is het omdat ik me gedwongen voel te veranderen?

Want ik besef me ineens dat Kameroeners onderling veel duidelijker naar elkaar toe zijn. Als ze iets niet willen, zeggen ze 'nee'. Ik daarentegen probeer alles in mooie, bloemige woorden te verpakken om maar geen 'nee' te hoeven zeggen. Maar hier lijken ze te denken: als je geen 'nee' hebt gezegd, kan het altijd nog een 'ja' worden. Zoals Jeroen vertelde dat hij letterlijk tegen iemand heeft gezegd dat hij geen werk voor desbetreffende persoon heeft en dat waarschijnlijk ook niet zal krijgen en hem niets beloven wil en kan. Die jongen in kwestie bedankte Jeroen voor zijn eerlijkheid.

Dus terwijl ik eerst bang was om zo direct te zijn, omdat het hooghartig zou overkomen, ben ik nu van mening dat de gedachte bepaalt hoe je ten opzichte van een ander staat. En als iedereen hier zo met elkaar omgaat, wie ben ik dan om te denken dat het discriminerend is? Omdat ik blank ben en zij donker? Is het niet-willen discrimineren ook niet een vorm van discriminatie? Want nee-zeggen kan ook op een respectvolle manier, maar het woord moet hier gezegd worden. En zo pas ik me langzaam maar zeker aan in de wereld die Afrika heet.

Geplaatst door Marijke