,Oh
shit, mijn blouse’, dacht ik, toen ik aankwam bij het restaurant en
een delegatie van heren in te strakke pakken me opwachtte. Mijn
blouse die ik in de gauwigheid van de wasmand had geplukt en nog
ongestreken was. Okay, weliswaar een Boss, maar volledig gekreukt. En
daar schudde ik al de handen gestoken in mouwen met gouden
manchetknopen. Ik speurde naar de blikken tegenover me en zag dat ze
de vouwen van mijn shirt telden. ,Dit is de patron
van mijn middelste zoon’, stelde de gastheer me nog aan de
delegatie voor. Maar het kwaad was al geschied.
Ik
was op uitnodiging van een vriend naar het restaurant gekomen. Een
vriend die ik op mijn werk een beetje onder mijn hoede neem en met
wie ik van het weekend een dubbele vodka-cola had weggetikt. Zijn
jongere broer had een of andere opleiding volbracht en dat moest
uitbundig gevierd worden. ,Mijn vader nodigt je uit’, had mijn
vriend die zaterdagavond plechtig verteld. Het klonk een beetje als
een dwangbevel. En hoewel ik er bij voorbaat al niet zoveel zin in
had, zei ik: ,Goed, ik zal er zijn.’ Tenslotte is het moeilijk
vechten tegen vaders die je aanwezigheid zeer op prijs stellen.
Ik
schudde de handen van een tiental bobos, allemaal oudere vrienden van
de trotse papa, en kreeg toen een plaatsje aan een tafeltje binnen
toegewezen. Overal stonden flessen exclusieve wijn en Chivas Regal te
wachten op dorstige gasten. Papa was van plan ook zo’n Schotse
vriend op mijn tafel te zetten, toen ik zei: ,Eigenlijk heb ik meer
zin in een biertje.’ ,Een biertje?’, antwoordde hij verwonderd.
Maar goed, de gast –en zeker de enige blanke gast- is koning.
Daar
zat ik dan, wat onwennig op me heen kijkend naar de gasten die
arriveerden. De vrouwen in mantelrokjes, de mannen steevast in pak
met een onberispelijke snit. Ik zag de details -de broches op het
decolleté geprikt en de opgevouwen zakdoekjes zorgvuldig uit de
pochets stekend– en probeerde met mijn vingers stiekem de vouwen
van mijn blouse glad te strijken. Wat natuurlijk niet lukte.
Misschien
was dat opgelaten gevoel een allergische reactie op al die
vergaderingen die ik de afgelopen weken te verduren had gekregen.
Sinds ik terug ben uit de jungle, word ik voor de ene na de andere
officiële plechtigheid gevraagd. Daar zit ik tussen Kameroense
autoriteiten. Van het Ministerie van Bosbouw, van het Ministerie van
Milieu, van het ministerie van Financiën. Zij altijd in pak, ik
altijd in mijn Boss-blouse (hoewel dan gestreken). En altijd denk ik
achteraf: wat is er nou eigenlijk allemaal echt gezegd?
Toen
alle gasten gearriveerd waren, gaf papa het woord aan de grootste
bobo. De ware patron.
De broer van mijn vriend om wie het allemaal draaide, moest er naast
gaan staan. De speech ging over groei, toekomstkansen en uitdagingen.
De broer dwong zichzelf minutenlang zwijgend te luisteren met de
handen voor zijn driedelig kostuum gevouwen. Ik had het met hem te
doen.
Toen
de toespraak eindelijk was afgelopen, het buffet ingezegend en
geopend, stelde papa de belangrijkste gast aan me voor. ,,Hij is de
patron
van mijn middelste zoon’, zei de gastheer tegen de man tegenover
me. Ik knikte vriendelijk en pakte de hand met een dikke, gouden
zegelring aan de ringvinger. Hij liet even de blik over me glijden en
werd terstond afgeleid door een dame die een tafeltje verder zat. Ik
had blijkbaar niet genoeg patron-gehalte.
Jammer
dan. Ik kon met mijn bord naar het buffet lopen waar acht
verschillende soorten vlees op me wachtten.
Terug
aan de tafel ontdekte ik een televisie schuin boven de bar. Een of
andere Afrikaanse soap was aan de gang. Het was even over half negen,
dinsdagavond. Tijd voor Champions league! Zou ik..? Ik had een moment
van twijfel, maar verwisselde toen het tafeltje voor een barkruk aan
de toog. Ik vroeg de bardame om de afstandsbediening en zapte naar
inderdaad een wedstrijd. Het was Dortmund-Olympique Marseille.
Onmiddellijk kreeg ik gezelschap van andere gasten die ook min of
meer op zo’n programma hoopten. En ook de patron keek vanaf de
zijkant mee.
Het
zijn niet mijn favoriete clubs, verre van, maar de wedstrijd was
spannend en sport verbroedert. De sfeer aan de toog was een stuk
relaxter dan aan de andere tafeltjes. Ik dronk nog een biertje en
stak een sigaret op. Gaat wel, bedacht ik me. Maar toch hunkerde ik
ineens naar de bush. Om ergens in een dorpje zitten met een kalebas
palmwijn voor me en te luisteren naar de geluiden van de jungle.
Omringd door gasten die zwijgend hun sigaretten smoren. Daar maakt
een ongestreken blouse trouwens ook geen bal uit.
Door
Jeroen