Pagina's

zondag 24 juni 2012

De wilde gorilla's van Oost-Kameroen

Nationaal Park Lobéké herbergt een van de hoogste concentraties aan gorilla’s, chimpansees en bosolifanten in heel Afrika. Zou het ons lukken om een glimp van deze dieren op te vangen?
Petit Jean, onze gids, is stellig bij aanvang van de tocht. ,,Als jullie gorilla’s willen zien, dan niet roken, geen Deet op en geen geld mee’’, zegt de pygmee die behoort tot de Baka-stam. Dat van die sigaretten en het bijtende muggenspul begrijpen we, maar geen geld mee? ,,Dieren houden er niet van’’, is zijn antwoord. ,,Zodra ze het ruiken, verstoppen ze zich.’’ We keren onze zakken binnenste buiten en geven de biljetten aan de chauffeurs die achterblijven. Het zou zonde zijn als we een gorilla zouden missen, simpelweg omdat er nog 100 cfa in de pocket zit.
Voor de dieren, en dan in het bijzonder voor de gorilla’s, hebben we de barre tocht naar het uiterste zuidoosten van Kameroen ondernomen. Vanaf Yaoundé is het twee volle dagen rijden. Eerst over keurig asfalt naar Bertoua, de provinciehoofdstad van het oosten. Daarna maakte het teer snel plaats voor een zandweg vol richels en geulen die je het gevoel geven alsof je constant een drilboor vasthoudt. Lastwagens met enorme stammen op de trailer, de zogenaamde grumiers, scheuren je tegemoet en laten een wervelwind van stof achter die de gehele omgeving van een roodbruin laagje voorziet. De bomen, de dorpen langs de weg, het dashboard, het binnenste van je neusgaten: niets wordt gespaard. Maar wie het urenlange schudden, het slapen met kakkerlakken op de tussenstop, de brandende tropenzon achter het glas en het alles bedekkende stof weet te doorstaan, wacht aan het einde van de tweede dag nationaal park Lobéké. 220.000 hectare ongeschonden regenwoud, een paradijs voor gorilla’s, chimpansees en bosolifanten. Wie dat in het achterhoofd houdt, slaapt heerlijk in het bed van kamp Kombo, een onderzoeksstation van het WWF aan de ingang van het park.
De morgen na de aankomst wacht ons dus de speurtocht met Petit Jean naar de gorilla’s. Twintig kilometer leggen we met de Landcruiser af; vervolgens zullen we zes kilometer door de jungle wandelen om uiteindelijk bij een open plek uit te komen. Petite Savanne heet het daar. Er staat een observatiehut en het gebied wordt regelmatig bezocht door veertien groepen gorilla’s zo heeft onderzoek van WWF uitgewezen. Ze eten van de mineralen die na een regenbui in de leemgrond achterblijven. Grote kans dat we daar de grootste mensapen van Afrika zullen treffen. Hoewel een van de tweede gewapende eco-guards die ons begeleiden, daar nog niet zo zeker van is. ,,Het blijven natuurlijk wilde beesten’’, zegt hij. ,,Je kunt er geen pijl op trekken.’’
Het pad slingert door het regenwoud. Zulk dicht bos is heel wat anders dan een savanne of moerasgebied: al het leven speelt zich af in het kronendak, pakweg zo’n 30 tot 40 meter boven ons. We horen vogels, maar zien ze niet. De bodem ruikt naar stervend blad en het is vochtig. Vuistdikke lianen nemen stammen in een wurggreep. Het valt niet mee om de wortelstokken en de met een machete afgehouwen stammetjes te ontwijken. De laatste steken puntig net boven de grond uit en geregeld struikelt iemand van onze groep erover. De gids, de twee eco-guards en de drie dragers zijn beduidend handiger.
Na een half uur staat Petit Jean stil. Zijn neus gaat de lucht in. ,,Ik ruik gorilla’s’’, fluistert hij. Hij weet waarover hij praat: als kleuter werd hij door zijn ouders al mee het bos ingenomen om dieren op te sporen. Vijftig meter verderop wijst hij naar een boom. In de onderste takken hangt een mat van bladeren. ,,Het nest van een gorilla’’, verduidelijkt de eco-guard. Later zal hij vertellen dat solitaire dieren vaak een slaapplaats boven de grond maken om zich veilig te wanen voor panters, maar op dit moment lopen we zwijgend door. Wanneer een van ons opnieuw struikelt, kijkt Petit Jean achterom en brengt de wijsvinger naar de lippen. Voorzichtig, het dier kan nog in de buurt zijn.
We lopen een paar minuten behoedzaam door. Als de hoop op een gorilla is vervlogen, klinkt er plots gekrijs vanuit het groen. Schrille kreten die het hart sneller doen kloppen. Daar ergens achter die  muur van stammen, lianen en struiken moet hij zitten. En zo te horen is het dier nerveus. De eco-guard brengt zijn geweer in de aanslag, terwijl Petit Jean zich met de machete razend snel een weg door het struikgewas baant en ons gebaart te volgen. Dat is voor toeristen van de Hollandse en Vlaamse klei makkelijker gezegd dan gedaan; als een horde olifanten stommelen we achter hem aan. Petit Jean’s arm gaat nu regelrecht naar voren. In het verlengde van zijn vingertoppen moet de gorilla zitten. En inderdaad beweegt er iets op zo’n twintig meter afstand. Het geluid van brekende takken, een silhouet flitst tussen de stammen en weg. Het had ook een everzwijn of bosantilope kunnen zijn. Toch noteren we de eerste gorilla van de trip.
Lobéké is een betrekkelijk jong park. Opgericht in 2001 om het uit handen te houden van hongerige houtkapmaatschappijen, herbergt het een uitbundig planten- en dierenleven. 45 soorten zoogdieren en meer dan 300 vogelsoorten zijn er geteld. Onder de dieren bevinden zich laaglandgorilla’s, bosolifanten, bongo’s, panters, buffels en een grote variatie aan duikers, een kleine bosantilope. De dichtheden aan gorilla’s, olifanten en chimpansees behoren tot de hoogste van Afrika. Wat vogelsoorten betreft is de grijze roodstaartpapegaai alom vertegenwoordigd. En dan heb je nog 215 vlindersoorten, in de meest uiteenlopende kleuren en grootte. We zullen tijdens ons verblijf duizenden exemplaren zien, in een bonte mengeling neergestreken bij de poeltjes langs de weg.
Petite Savanne is een van de weinige open plekken in Lobéké. Vanuit een hoogte van een meter of zes –de observatiehut is op palen gebouwd- kijken we uit op een grasvlakte van een voetbalveld groot. In de vroege morgen en tegen de avondschemering zouden hier groepen gorilla’s foerageren. En in de regentijd, zo gaat de gids verder, lopen de kuddes olifanten onder de hut door. Tientallen pootafdrukken staan als bewijs gegraveerd in de gebarsten bodem. Maar nu rond het middaguur op het hoogtepunt van de droge tijd is het opvallend stil. Met verrekijkers kammen we de omgeving af. Er zitten wat rallen en een sitatoenga –een moerasantilope en neefje van de bongo. Het staartje kwispelt opgewekt terwijl het dier aan de grashalmen vreet.
Soorten determineren is urenlang geduldig wachten en minutieus speuren. De hitte is intens. Vijf colobusapen met zwart-witte vacht en fraaie staartpluim, houden in een tegenoverliggende kapokboom een siësta. Veel te vermoeiend om te bewegen. Dat vindt onze eco-guard ook. Hij heeft zijn geweer in de hoek gezet en ligt op een matje. Zijn snurken overstemt het insectengezoem.
Tegen zonsondergang komt het woud weer tot leven. Neushoornvogels en papegaaien vliegen over. De eerste laten hun vleugels klapperen als helikopters, de roodstaarten kwetteren vrolijk in zwermen. De colobusapen laten zich uit de boom glijden en krijgen gezelschap van wat de gids de ‘mecaniciens’ noemt: slanke, geheel zwarte apen die net als de Kameroense automonteurs onder de olie lijken te zitten. De gorilla’s laten zich vooralsnog niet zien. De eco-guard die inmiddels is opgestaan, heeft er een hard hoofd in dat de mensapen nu tevoorschijn komen. ,,Ze zijn heel voorzichtig als ze zich in het veld begeven’’, zegt hij. ,,Als ze ons hier zien, blijven ze beslist in de bosrand. Morgenvroeg maken jullie meer kans.’’ Waarop onze groep besluit te splitsen: de ene helft blijft overnachten in de hut, de anderen gaan terug naar kamp Kombo.
Degene die terugkeren, wacht halverwege een verrassing. Niet ver van de plek waar de gorilla vanmorgen werd gesignaleerd, klettert iets zwaars onder oorverdovend lawaai uit een boom en doet de hele groep, inclusief de dragers en de eco-guard, opschrikken. Het volgende moment staat een enorme gorilla op zijn achterpoten voor de groep en slaat zich woedend op de borst. De dragers weten niet goed wat te doen en schreeuwen naar de rest om te rennen. Zelf vormen ze gedrieën een front waardoor de silverback (want dat is het) uiteindelijk na veel machtsvertoon toch afdruipt. Achteraf voer voor mooie verhalen, maar het had ook anders aflopen. Of zoals een opmerkt: ,,Ik zag mijn hele leven al aan me voorbijtrekken.’’ Wij, de groep die op de hut achterbleef, kan daar alleen maar irritant knagende muizen en plagende muskieten tegen over stellen. Gorilla’s en chimpansees werden bij de morgenstond in de buurt gehoord, maar bleven weg van de Petite Savanne.

Prachtplek aan de Sangha
Djembe is de volgende bestemming. De plek ligt in het uiterste oosten van het park, op zeker 120 kilometer van de ingang. Hoewel de weg redelijk begaanbaar is, is het krasvrij houden van de jeep een illusie met al die doornige takken in de berm. Maar het resultaat van de vier uur durende tocht mag er wezen: een prachtplek aan de oever van de rivier de Sangha. Hier vochten eens de Duitsers en de Fransen een verbeten kolonistenoorlog uit; nu verbindt de rivier Lobéké met de nationale parken van Centraal-Afrika en de Kongo. Dieren kennen geen landsgrenzen en ook de Sangha die hier zo’n zeventig meter breed is, vormt geen obstakel. Ooit geweten dat olifanten uitstekende zwemmers zijn? Laurence, de gastheer van kamp Djembe, vertelt dat er geen week voorbijgaat zonder dat hij een kudde olifanten naar de overkant ziet watertrappelen. We hebben trouwens grote kans de kolossen te zien. Bij het vallen van de avond zwerven er altijd wel een paar rond in de buurt van het kamp.
Tot die mogelijke ontmoeting bewonderen we vanaf de veranda de zwarte bijeneters die over het wateroppervlak scheren. Hoog in de lucht zweeft een kroonarend, een machtige roofvogel die apen uit de boomtoppen plukt. Aan de zijkant, in de grasberm, graast een moerasantilope en een klein schichtige antilope, een duiker. Getuige de foto’s aan de muur kun je er met een beetje geluk ook een panter treffen.
Lobéké lijkt vanaf deze plek een vredig oord, maar dat is deels schijn. Vanwege zijn beschermde status als waardevol natuurpark heeft het niet veel te vrezen van grootschalige houtkap, maar het is de stroperij die een grote bedreiging voor de gorilla, chimpansee en bosolifant vormt. De burgeroorlog in Kongo heeft een hoop wapentuig nagelaten dat inmiddels zijn weg naar Lobéké heeft gevonden. Ivoor en apenvlees gaan voor grof geld van de hand. Het parkmanagement heeft ondanks de steun van het WWF te weinig mankracht en middelen om het gebied goed te beschermen. ,,De stropers knallen met kalashnikovs de beesten af’’, zal de directeur van het park ons later vertellen. ,,Wat hebben wij daar tegenin te brengen?’’ Hij pleit ervoor dat de eco-guards beter worden bewapend nadat een ranger enkele maanden geleden door stropers op brute wijze is vermoord.
De duisternis valt in Djembe en achter het kamp klinkt het gekraak van takken. Geen gorilla dit keer, maar een bosolifant met trek, zo weet Petit Jean te vertellen. Ergens bij het bamboebosje dat door flauw maanlicht wordt beschenen. We mogen er van Petit Jean en Laurence met een schijnwerper naar toe gaan. Als we het licht aanknippen, zien we een olifant met flinke slagtanden van de verse bamboebladeren snoepen. Het blijkt een bekende te zijn.  ,,Afrika’’, zegt Laurence. Het is een jong mannetje van wie de moeder ruim vijf jaar geleden door stropers is doodgeschoten. Sindsdien verblijft het dier in de buurt van het kamp.
Aanvankelijk trekt Afrika zich weinig van onze aanwezigheid aan, maar dan begint het licht in zijn ogen te irriteren en loopt hij weg. Een uur later ontmoet een deel van onze groep de olifant op het pad naar hun lodge. Afrika begint met zijn oren te flapperen en stapt naar voren. Met het gorilla-avontuur vers in het geheugen wordt besloten om via een omweg naar de slaapplek te komen. De gorilla’s en olifanten van Lobéké zijn geen knuffelbeesten.
’s Nachts worden nog enkele metgezellen van Afrika bij het kamp gespot en de volgende morgen zien we een chimpansee in de boom hangen. We waren hem met onze zoektocht naar zijn grotere broer bijna vergeten. Ruim een minuut observeren we hoe hij zorgvuldig enkele vruchten uitkiest en met smaak verorbert. Net een mens. Dan wordt hij ons gewaar en slingert hij naar de volgende boom.
Vanaf Djembe rijden we terug naar kamp Kombo en zullen we vervolgens weer twee dagen nodig hebben om Yaoundé te bereiken. Over de stoffige wegen, de richels en geulen voor lief nemend. Een deel van het geld is terug in onze zakken, een deel blijft in Lobéké achter als rekening voor de lodges, het eten en de gidsen. Als het eco-toerisme aantrekt, kan er mankracht en middelen mee worden betaald om het park beter te beschermen. Maar het is ook hetzelfde geld dat de stropers naar Lobéké lokt. En de dieren zelf? Zoals Petit Jean al zei houden zij niet van biljetten.
Door: Jeroen
Foto's: Tom Snoeckx

Geen opmerkingen:

Een reactie posten