Pagina's

zaterdag 12 januari 2013

Project Goliath - deel 4

Kerst vierden we dit maal in het Nationale Park Bouba Ndjida. Prachtig natuurreservaat van 220 000 hectaren groot, in het oosten aan de grens met Tsjaad. Helaas ook in het nieuws geweest vanwege treurige berichtgeving. Afgelopen jaar was er een invasie van tientallen Soedanese stropers die in een mum van tijd de grootste olifantenslachting aanrichten in de Kameroense geschiedenis. Met paarden dreven ze de kuddes bijeen en vuurden ze hun kalashnikovs op de dieren leeg. Zeker vierhonderd dieren werden op die manier gedood, ook de babyolifantjes bleven niet gespaard. Allemaal voor het ivoor. Om daar weer wapens mee te kopen.
Toen begin december de geruchten de kop opstaken dat de stropers weer terug zouden komen, nam de Kameroense regering strikte maatregelen. Wellicht onder internationale druk, maar toch. Dus zaten we met 600 commando’s in het gebied naar beesten te speuren. Het verwachte vuurwerk van Oud op Nieuw bleef echter uit. Ook de olifanten bleven weg. Bij hen zit de schrik er nog goed in. Wel zagen we drie leeuwen die rustig door de bush wandelden.
Stroperij blijft ook een probleem in het regenwoud van Messondo. Bosolifanten zijn er niet meer, maar gorilla’s en chimps zijn er hun leven niet zeker. Ondanks hun beschermde status zal menig jager schieten als hij er een vlakbij ziet. Het vlees en de organen worden voor allerlei rituelen gebruikt. Ook andere soorten van de rode lijst zoals de goliathkikkers, krokodillen, de duikers en reuzengordeldieren gaan de pan in. Ach, eigenlijk alles wat loopt, kruipt of vliegt is potentieel doelwit. Termieten? Hop in de frituur. En een gebraden vleermuis is ook niet te versmaden.
Maar toch hebben we de hoop dat het wat gaat minderen. Deze week worden de ecoguards en de gidsen voor ons toerismeproject opgeleid. Vijfentwintig jongeren uit de omliggende dorpen nemen deel. Vijf dagen lang zullen ze worden geschoold in het duurzaam beheren van het regenwoud. De guards gaan controleren op het stropen van beschermde soorten, de gidsen krijgen een stoomcursus bezoekers ontvangen en verhalen vertellen. Ze zullen andere dorpelingen overhalen dat het goed is om het woud en hun dieren voor de toekomst te behouden. Om toeristen te trekken en daarmee extra inkomsten te verkrijgen. Maar ook om zich in hun levensonderhoud te voorzien, want het woud is hun achtertuin. Dus de gefrituurde termieten en bospaddenstoelensoep blijven op het menu. Maar de gorillaklauw vervangen we door een bokkenpootje. Laten we aannemen dat ’t ook geluk brengt.       
Over twee weken de eerste test met een bus toeristen.

dinsdag 18 december 2012

Zomaar een dag in Maroua

Niet ver van de grenzen van Tsjaad en Nigeria ligt midden in de zandbak: la belle Maroua. Volgens velen de mooiste stad in de mooiste provincie 'Het Extreme Noorden' van Kameroen. Met die belofte in ons achterhoofd verruilden we de plakkerige, broeierige jungle van het zuiden met zijn hekserij, gorilla's en Goliathkikkers voor de droge Sahel van het noorden waar nomaden in lange jurken te paard voorbij stuiven en waar giraffen, olifanten en leeuwen zich (elk met een ander doel) trachten te verstoppen in de savanne. Dit is ons nieuwe thuis voor de komende 2 jaar. En wat gaat een bosbouwer in de woestijn doen? Juist! Hij gaat de woestijn bestrijden, want met de huidige consumptie van hout zal er binnen 8 jaar geen boom meer overeind staan in deze omgeving.

“Vertel eens hoe het daar is!” Ja, vertel eens... Vertel eens aan iemand die nog nooit in Nederland is geweest hoe het in Nederland is. Ik raak zo snel gewend aan het leven hier dat het lastig blijkt om er iets specifieks over te vertellen. Daarom zal ik zomaar een dag in Maroua omschrijven, een dag zoals vandaag bijvoorbeeld:

Vanmorgen besloot ik eens een lange wandeling te gaan maken. Ik heb de omgeving nog niet zo goed verkend en ik moet toch de elektriciteitsfactuur betalen, dus waarom niet het nuttige met het aangename combineren? Het elektriciteitsbedrijf ligt aan de rand van de stad en ik wil via landweggetjes om de stad heen wandelen.

Ik sluit de deur op onze veranda af. Gelijk komt onze dagbewaker annex tuinman aan schuifelen. Hij is “ergens richting de 50 jaar”, maar ziet er geleefd uit. Mag ook wel met 8 kinderen (of misschien nog wel meer, want de eerste week waren het er 4 kinderen, de tweede week 6 en nu dus 8...). Je zou zeggen dat de vrouw moe zou zijn, de kinderen hebben namelijk allemaal dezelfde moeder (zeldzaam waar polygamie eerder regel dan uitzondering is. Zojuist wilde ik de sociale verzekeringspapieren invullen voor onze bewakers. Er is ruimte voor gegevens voor 4 vrouwen en 20 kinderen per bewaker), maar zij ziet er nog allerkwiekst uit. Wellicht was ze pas 14 jaar toen ze met onze Baba Ila trouwde, want ook dat is normaal hier. Anyhow, hoe Baba er zo moe uit komt te zien, is me eigenlijk toch een raadsel, want hij doet de hele dag niet zoveel. 's Ochtends vroeg zit hij op een ligstoel tegen de poort aan, want de poort werpt zich op tussen de ochtendzon en Baba, dus zit Baba lekker in de schaduw. Vanuit daar roept hij orders naar vrouw en kinderen aan de andere kant van de heg. Oh ja, dat was ik nog vergeten te vertellen. Onze dagbewaker woont met zijn gezin in een klein lemen hutje aan de andere kant van de heg in onze tuin. Gevoelsmatig wonen we eigenlijk allemaal samen. Met het grote verschil dat Jeroen en ik met z'n tweeën in een kast van een huis wonen en Baba met vrouw en 5 kinderen (de andere 3 zijn het huis al uit) dus in dat kleine lemen hutje. Maar goed, hun leven speelt zich toch af in de grote open buitenlucht. Daar wordt meel gemalen in grote houten potten met behulp van lange stokken die de vrouwen met de regelmaat van de secondenwijzer in de pot terecht laten komen. Zo klinkt het de hele ochtend: klop – klop – klop – klop. Later wordt deze meel met behulp van water uit de put op een houtvuur tot een meelpap gemaakt. Daar tussendoor krijsen, huilen, lachen, zingen de kindjes. Kleine Hauwa van 2,5 jaar is weliswaar de jongste van Baba en zijn vrouw, maar de buren zitten ook elke dag naast ons in de tuin. Uiteraard met hun roedel kinderen, dus het is een gezellige boel hier. Eigenlijk kan dit verhaal alleen al over onze tuin gaan, er gebeurt hier zoveel. Je hoeft de deur niet uit. Het is net een levend museum. Het Openlucht Museum van Eindhoven is er niets bij. Hier zit je vanuit je luie stoel op de veranda het leven van alledag te observeren.

Maar goed, Baba dus, zit op die stoel de hele dag iedereen te commanderen. Begrijp me niet verkeerd, hij is een allerbeste kerel, echt waar. Heel vriendelijk. Maar... hij is man en een man hier hoort zijn familie in het gareel te houden. Dus dat doet Baba braaf. Vanaf een uurtje of 13.00 uur pikt de zon het niet langer en dwingt de schaduw tot een smal streepje en daarmee Baba tot verbanning van zijn schuilplaats. Hij laat de stoel sidderend van de hitte achter en zoekt op 4 passen afstand verkoeling onder de boom 'Pomme de cannelle'. Daar slaat hij zijn matje uit en legt zich op zijn linkerzijde te rusten. Hij telt een paar schapen en volgt ze al snel over de dam naar dromenland. Gelukkig hoeft Baba zich niet lang te vervelen, want de moskee op de hoek roept hem regelmatig op voor zijn plicht. Dan staat Baba op om zijn blauw met witte plastic keteltje te vullen met water en wast zijn voeten, handen en gezicht vooraleer hij zich op zijn matje werpt om Allah te eren. Na de laatste buiging rolt hij zich op zijn rechterzijde ter continuering van zijn werk. Hij is ten slotte bewaker.

Toch ontgaat Baba niets. Het zal niet vaak voorkomen dat Jeroen een gesloten poort aantreft bij thuiskomst van zijn werk. Misschien heeft hij één van zijn kinderen op de uitkijk gezet, die met imitatie van een vogeltje zijn vader laat weten dat 'le patron' in de straat is gesignaleerd, maar misschien interpreteer ik Baba's dutje helemaal verkeerd. Wellicht ligt hij uiterst geconcentreerd te luisteren naar elke aardtrilling die erop zou kunnen duiden dat er iemand in aantocht is. Hoe het ook zij, Baba ontgaat niets. Hij woont en werkt dan ook al 25 jaar op dezelfde plek. Dus hij is een waar veteraan, een rot in het vak. Hij kan zich een dutje op zijn tijd wel permitteren.

Allé, we laten Baba verder zijn werk doen en gaan naar buiten. Er is nog wel meer te beleven hier! Ik stap de poort uit en beland op ons zandweggetje. Mul licht woestijnzand strekt zich voor me uit. In het open veld naast ons huis steken droge grassprieten uit de aarde. Een groepje schapen (zo te zien mama, papa en 3 kindjes) met lange oren scheren op een drafje rakelings langs me af op zoek naar verse blaadjes. Een groepje kinderen is bezig water uit de wijkput te halen en zodra ze me zien, roepen ze 'nasara!' (= buitenlander) terwijl ze naarstig naar me zwaaien. Ik zwaai terug. Maar kindjes hier weten van geen ophouden en terwijl ik onze straat uitloop en de hoek omga, hoor ik ze nog roepen: 'nasara!'

Het stikt hier van de kinderen. Maar ja, wat wil je ook als de sociale dienst er al vanuit gaat dat je er zo'n 20 krijgt... Ze vinden het hier trouwens ook heel vreemd dat Jeroen en ik geen kinderen hebben. Laatst weer vroeg iemand hoeveel kinderen wij hebben. Ik zei geen. Het was lange tijd stil. Ik was met mijn gedachte alweer ergens anders toen de man in kwestie zei dat hij wel iemand wist die ons kon helpen. Ik keek hem niet begrijpend aan. Toen zei hij dat we een offerschaap of -geit moesten meebrengen naar de medicijnman en dan zou alles goed komen. Oké... ik zei maar niet dat we bewust geen kinderen hebben. Hij zou ter plekke een hartaanval krijgen.

Dus kinderen in overvloed hier. En ze zijn overal, behalve op school, lijkt wel. Terwijl ik probeer van een rustige wandeling te genieten, krijst er om de zoveel meter wel een peuter naar me. De meesten praten geen Frans, maar slechts Fulfuldé (oftewel Peul: een taal gesproken in Noord-Kameroen, Niger, Tsjaad, Mali, Guinee, Senegal, Sudan en het zuiden van Mauritanië, weliswaar in verschillende dialecten). Een taal waarvan ik (nog) niets begrijp dus. En dat is natuurlijk hilarisch. Vinden zij. Ik niet. En zo ga ik mijn weg. Stofhappend na elke auto die voorbij komt.

Aha, wat rijst daar op uit het stof? Is dat een waar winkeltje met etenswaren? In onze wijk? Dat is uniek! We hebben inmiddels wel wat mini-winkeltjes gevonden in de stad, maar het meeste voedsel moet toch op de markt worden gekocht. Alhoewel dat ook zeker zijn charme heeft natuurlijk (bij wie loopt er geen water in de mond tijdens het op straat kopen van vlees met vliegen erop?), gaat mijn hartje toch sneller kloppen bij het aanzicht van een 'echte' winkel met schappen enzo. Dus ik naar binnen. Wat heb ik aangetroffen? Zakjes rijst. Lokale rijst in boterhamzakjes. De keuze bestaat tussen een groot zakje en een klein zakje. Zo ook met het zout. Je hebt groot, middelgroot en klein. Dan lokale olie van de katoenplant. Eieren. Oh ja, maggi blokjes natuurlijk. Daar houden ze hier heel erg van. Overal zie je ook maggi-blokjes-reclames (op billboards, in radio- en tv-spots). Die kun je per stuk kopen of per boterhamzakje van 10 stuks. What else? Melkpoeder natuurlijk. Geen echte melk, maar poeder dat wordt aangelengd met water, lekker. En dat was het wel zo'n beetje geloof ik. Oh nee, waspoeder natuurlijk. In van die kleine zakjes, nee geen boterhamzakjes, échte zakjes met een merk en logo erop van het waspoeder zelf. Geen alcohol, want overwegend moslim, maar we hebben onze weg in alcoholland toch al gevonden, want die moslims zijn ook wel stiekeme snoepertjes soms. Er is een onderzoek gedaan door Guiness (wordt in Kameroen veel gedronken). Wanneer verkopen zij het minste bier in een jaar? Precies, tijdens de ramadan! Want de ramadan is heilig, maar anders...

De winkel wordt in het geheugen opgeslagen voor latere tijden, ik ben ten slotte op missie. De zon hijst zich gestaag hoger de hemel in en ondanks dat er hier erg veel bomen langs de weg staan die me van de nodige schaduw voorzien, herinner ik me dat ik straks een kale, heuvelachtige omgeving doorkruis en dat doe ik liever niet in de volle zon. Dat landschap laat echter nog een tijdje op zich wachten, want het is toch stukken verder dan ik dacht... Een uur verder om precies te zijn. De zon laat de aarde voor me trillen, ik voel me wat duizelig worden. Jezus, wat heb ik een dorst! Had ik toch wat water mee moeten nemen. Ja, dit is wel wat anders dan Yaoundé. Een groter contrast is haast niet mogelijk. Kon de luchtvochtigheid van Yaoundé me soms opblazen als een kikker met een rietje in zijn reet, hier voel ik me binnen een paar uur samentrekken als een krent.

Twee uur later. Mijn neus en longen vol zand, mijn mond kurkdroog, mijn lippen gescheurd, mijn ogen branden, dorst, heet, moe en uitgeblust, maar ik heb het gehaald. Ik ben op het 'agence de Sonel'. Gelukkig staat er een hele lange rij, dus kan ik even uitrusten voordat ik mijn factuur onder het raampje moet schuiven. Na zo'n 10 minuten in sluimerstand besluit ik even neer te strijken op een vlakbijstaand bankje. Even checken wie er voor me staat: oké, jongen in zwart shirt. Uit de tv aan de muur komt een Frans nagesynchroniseerd gegil uit een exorcist-achtige Indiase die door de lucht vliegt en een Bollywood-familie dreigt aan te vallen. De vele Kameroeners in de veel te kleine ruimte hebben hun ogen aan het scherm geplakt zitten. Het geluid staat dermate hard dat ook ik me snel laat verleiden door het drama dat zich voor mijn ogen voltrekt. Wanneer onze vliegende heks met uitgestoken vinger een arme man in een rolstoel door de ruimte slingert onder begeleiding van donder en bliksem, zijn de mannen naast me het erover eens: “die vrouw is gek!”. Dan is het reclame (over maggi-blokjes) en slaat de verveling snel toe. Het is heet, de rij is lang, de ruimte klein.

Plots klinkt er gerinkel. Een vrouw uit de rij heeft een muntje laten vallen. Ze speurt de grond af, maar ziet niets. Mensen om haar heen beginnen nu ook te kijken. Elke afleiding is mooi meegenomen. Niemand ziet iets. De vrouw raakt lichtelijk in paniek. Uit het geroezemoes blijkt al snel dat het niet zomaar een muntje is, nee het is een muntje van 500 FCFA. Het grootste muntje dat er bestaat en het is maar liefst € 0,75 waard. Nu wordt het serieus. Er worden orders uitgedeeld. Iedereen moet om de beurt zijn voeten omhoog doen om er zeker van te zijn dat niemand op het muntje staat. Alle hoeken en kieren worden bestudeert, de banken worden opzij getrokken en de plinten gaan van de muur (want het kan er zomaar tussen zijn gevallen). Het muntje wordt niet gevonden. De vrouw heeft tranen in haar ogen staan. Hoe kan ze nu haar rekening betalen? Uiteindelijk besluit ze in de rij te blijven staan, misschien komt het er dadelijk nog uit. Het zal mij niet verbazen als het muntje tussen iemands teenslipper is verdwenen...

Maar goed, door al deze commotie ben ik mijn voorganger kwijtgeraakt. Het is een jongen in een zwart t-shirt, maar die blijken er ineens meerderen te zijn. Ik prop me maar ergens tussen hopend dat ik goed zit, want voordringers worden niet op prijs gesteld in Kameroen. Dat blijkt maar weer eens als even later een jongen van het bankje opstaat en achter mij in de rij aansluit. Een man in een jurk is het daar niet mee eens: “jij hoort daar niet te staan, jij moet achteraan sluiten, jij was nog niet zo ver!”, roept hij, al zittend op een bankje, naar de jongen. “Jawel”, zegt de jongen achter mij, “want ik ben na 'nasara' hier”. Oeps... Ik doe net alsof ik nergens vanaf weet en richt mijn blik op de televisie. De man in de jurk blijft echter volhouden en gooit de jongen allerlei verwijten naar zijn hoofd. Het meeste ervan in Fulfuldé, dus ik begrijp niet wat hij zegt, maar de blik van de jongen spreekt boekdelen als hij me twijfelend aankijkt. Ik glimlach maar. Ja, ik weet het ook niet! Lekker belangrijk ook, Jezus. Ik ben moe en stoffig en ik blijf staan waar ik sta, want ik ben bijna aan de beurt. Ook de jongen blijft hardnekkig op zijn plek staan. Dan komt er ineens een scheelkijkend jochie zich ermee bemoeien, waar komt die vandaan?! Ik duw snel mijn factuur onder het loketje door en maak al wachtend op de reçu plaats voor de jongen achter me (afstand houden met een rood streepje op de grond is er hier niet bij). Als hij zijn factuur op de balie legt, komt dat jochie met één oog in zijn broekzak voorbij, grijpt de factuur en gooit hem achter zich neer. Nu komen er mensen in opstand tegen die druktemaker: “Wat maak jij nou voor een chaos?!” (Ze houden hier zogenaamd niet van problemen, maar áls er problemen zijn, dan bemoeit iedereen zich ermee.) In elk geval wordt de factuur van de grond opgepakt, via de rij naar voren doorgegeven en beland netjes (alhoewel gekreukeld) weer op de balie terecht. Waar dat jong last van heeft, wordt me niet duidelijk, maar het schuim staat hem op de mond als hij die factuur weer op de grond gooit en zijn vuist op het gezicht van de jongen naast mij doet laten terechtkomen. Merde, vechtende Afrikanen zijn onvoorspelbaar, vooral in zo'n kleine ruimte, dus ik laat me gewillig in de hoek drukken als vuisten heen en weer hun werk doen. Gelukkig wordt die kleine al snel in de houtgreep genomen, komt mijn reçu onder het raampje doorgepiept en duw ik mezelf naar buiten toe. Ik ben misschien wel de aanstichter van dit alles, maar wil er toch niets mee te maken hebben. Het is een dinsdagochtend rond twaalf uur for God sake's! Ik heb wel wat beters te doen.

That reminds me, ik heb nog niet eens ontbeten, dus houd ik snel een motortaxi (oftewel moto) aan. Over het mulle zand glijdend nemen we een short-cut langs de droge rivier naar huis. Deze rivier bevat alleen tijdens de 4 maanden regenseizoen een beetje water. Daar buiten wordt hij gebruikt als voetbalveld. Of er worden zakken zand gevuld voor het bouwen van huizen. We schieten de straat weer op en mengen ons tussen de tientallen andere moto's die elkaar links en rechts voorbij schieten met onverwachte manoeuvres om de kuilen in de grond te omzeilen. Net voor onze straat zie ik ineens een meisje van de motor op de grond vallen. Ik schrik, denk dat er een ongeluk is gebeurd, maar dan begint ze gillend met haar handen in de lucht van de motor weg te rennen. Ik vraag mijn moto te stoppen en te kijken wat er aan de hand is. Hij roept het meisje en ze komt op ons afrennen. Haar pupillen zijn verwijd en ze trilt over haar hele lichaam. Ze zal een jaar of acht zijn en ze blijft wild schreeuwen. Ik vraag hem wat ze roept (want Fulfuldé) en hij maakt op van haar relaas dat ze ontvoerd werd door haar moto. We kijken om naar haar moto en de chauffeur, moto op de standaard, staat verbaasd naar ons te kijken met haar gevallen tasje in zijn hand. Dan wil ze weer weg te rennen. Mijn chauffeur houdt haar echter tegen en vraagt de andere chauffeur om uitleg. Hij zegt dat hij alleen maar een andere weg wilde nemen, omdat de straat verderop open ligt vanwege werkzaamheden. Hij ziet er zo verloren uit met het kleine rode tasje in zijn hand dat ik hem op slag geloof. Het meisje wil er echter niets van weten. Dus kruipt ze achterop mijn moto en laat zich door ons afzetten. Of ze ooit iets heeft meegemaakt of dat ze alleen maar verhalen heeft gehoord, kom ik niet te weten, maar echt bang is ze wel.

Nu zijn Kameroeners sowieso erg snel op de kast te krijgen. Laatst nog vertelde Genesis (een chauffeur van Jeroens werk) een opmerkelijk verhaal wat hij werkelijk gelooft: in Nigeria zijn er namelijk al verschillende mensen overleden nadat ze een gebeld zijn door een mystiek wezen. Je wordt gebeld met een onbekend nummer, neemt de telefoon op en na een tijdje ben je dood. En nu komt dit gevaar richting Kameroen, aldus Genesis. Ik kijk hem verbluft aan. Dit kan ie toch niet menen? Jawel, dat meent hij wel. Ik zeg: “Genesis, dat geloof je toch niet? Dat is een film en die heet The Ring.” “Ja,” zegt ie: “daar hebben ze zelfs een film over gemaakt!” Huh, nee man, andersom! Laat maar, never ending story. Want zo kennen ze er nog wel een paar.

In ieder geval, ik ben veilig thuisgekomen. De kindjes in de straat weer begroet, deze keer met handje-schudden erbij. Dat heb ik één keer gedaan met één kindje en nu vormt zich spontaan een rij als ik voorbij kom. Want wat de ene mag, mag de andere natuurlijk ook, en dat elke dag en elke keer voortaan. Gelukkig hebben de trappelende voetjes Baba gealarmeerd en heeft hij de poort al geopend zodat ik onder luid gejoel als een ware popstar het huis in kan glippen. Genoeg actie voor vandaag. Terug naar ons levend museum waar ik vanuit de luie stoel al knikkebollend van geniet voordat ik achter Baba aan de schaapjes volg...

Geplaatst door: Marijke

zondag 18 november 2012

Project Goliath-deel 3

In de kreekjes van het regenwoud van Messondo wonen nog krokodillen. Geen monsters die in één hap een buffel verslinden, maar met hun anderhalve meter mogen ze er toch wel wezen. In de wijde omgeving zijn ze al uitgestorven omdat hun vlees een delicatesse is. Hier in het regenwoud kun je in een donkere nacht met een beetje geluk nog hun ogen zien oplichten tussen de waterplanten.
De zone heeft zijn eigen Crocodile Dundee. Een vrolijke Rastaman die op een dag een krokodil ving met zijn blote handen. In plaats van ‘m ter plekke te doden nam hij het dier levend mee naar huis. Hij omheinde een stuk van zijn terrein en groef een poeltje. Daarna ving hij nog een exemplaar en stopte het erbij. Het bleken mannetje en vrouwtje. Of het liefde op het eerste gezicht was, durft de Rastaman nog altijd niet te zeggen, maar het is een feit dat er eieren volgde. Nu heeft hij een twintigtal jonkies rond waggelen.

Rastaman met een croco van 1 jaar oud

Crocodile Dundee windt er geen doekjes om. Hij houdt de krokodillen voor het vlees. Zijn eerste koppeltje is vorig jaar per kilo verkocht op de lokale markt. En ook deze rakkers zullen uiteindelijk ergens op een grilplaat belanden. Maar het is al heel wat dat hij de dorpelingen laat zien dat je deze beesten kunt kweken en niet lukraak uit de natuur hoeft te plukken. Ondertussen is hij van ze gaan houden. Hij geeft ze nog net geen namen maar je kunt zien dat hij ze met respect behandelt. Om ze op hun gemak te stellen heeft hij een ondiepe kuil gegraven en daarover een golfplaat gelegd. Het grootste deel van de dag brengen ze daar onder door. Het schijnt dat ze dat broeierige sfeertje wel lekker vinden.   
Er zijn nog andere wezens die erg op ze gesteld zijn. Het openlucht terrarium van Rastaman zit vol nestjes van parmantige vogeltjes. Ze zijn aan komen fladderen toen ze ontdekten dat er krokodillen zaten. Dat gebeurt in de vrije natuur ook zo. Volgens Rastaman zijn het ‘informateurs’: agentjes van de geheime dienst die bij onraad alarmkreten voortbrengen. Tegelijkertijd vinden ze op de taaie huid van hun gastheer een waar buffet aan insecten.

Goed vasthouden anders hangt hij zo aan je vinger

De krokodillenfarm van Crocodile Dundee zal een van de pittstops worden voor het ecotoerismeproject. Als de bezoekers de reptielen niet gezien hebben tijdens de boottocht, kunnen ze er nog altijd eentje vasthouden. Onder het toeziend oog van Rastaman. Maar laten we tegelijkertijd ook zelf de aandacht niet verslappen. Ze hebben een hoog aaibaarheidsgehalte maar tegelijkertijd tanden als scheermesjes.         

dinsdag 23 oktober 2012

Project Goliath - deel 2

Tijdens een biertje op de veranda van het hotelletje in Eséka zit een oude man vanuit de hoek ons zwijgend aan te staren. Ik ben met een aantal Kameroeners de inventarisaties voor de volgende morgen aan het doornemen. Met twee ploegen zullen we op pad gaan om een deel van het regenwoud van Messondo uit te kammen. Doel, zoals gezegd: de beschermde diersoorten opsporen. Het bepalen van hun aanwezigheid is een eerste stapje in een reeks activiteiten ten behoeve van het ecotoerisme-project.
Als we het hebben over chimpansees en gorilla’s, haakt de grijsaard in en zegt dat het moeilijk zal zijn om de dieren beter te gaan beschermen. ,,Wij Bassa houden van de jacht’’, zegt hij. ,,Dat doen we al eeuwenlang zo. Alleen geven de rijken de jeugd nu geweren om het wild voor hen te schieten. Dat maakt het systeem kapot. En dat kunnen jullie met zo’n project niet tegenhouden.’’
Wat volgt is een discussie van twee uur over de zin van onze inspanningen. Nee, zeggen we, we zijn niet om de jacht te verbieden. Wie zijn wij om de dorpeling zijn stuk vlees in het avondeten te ontzeggen? Maar we willen wel aantonen dat het loont om bepaalde soorten zoals de gorilla in stand te houden in plaats van af te knallen. Enerzijds omdat ze met de verspreiding van zaden het woud gezond houden. Anderzijds omdat de aanwezigheid van mensapen toeristen naar het gebied lokt en daarmee een alternatief kan zijn voor de stroperij. Het zal echter nooit een inkomstenbron worden voor alle dorpelingen. En daar is de oude man het mee eens.

De Nyong is het kloppend hart van het woud
De volgende morgen struinen we om zeven uur door het woud. Onze ploeg heeft Yves mee, een jongen van een nabijgelegen dorp. Als jager kan hij feilloos de sporen determineren. ,,Hier heeft een duiker (een kleine antilope) gelopen’’, zegt hij en zet zijn vinger op de afdruk van hoefje. Iets verderop steekt hij de neus in de lucht. ,,Daar moet pas een wild zwijn hebben gewroet.’’ Zo wijst hij binnen een kilometer afstand nog het spoor aan van een reuzengordeldier, twee hamsterratten en het nest van een krokodil. Dat laatste bevindt zich in een kreekje dat we door moeten waden. ,,Daar onder die boomstam.’’ We noteren het, maar we zien niets.
Yves is 28 en jager. Dat vindt hij het mooiste wat er is. Zijn specialiteit: met zijn drie honden stekelvarkens vangen. Hij zet ook vallen voor hamsterratten en duikers. Dat laatste doet hij door een klein boompje van zijn bladeren te ontdoen en de staak helemaal tot aan de grond te buigen. Dan spant hij met ijzerdraad een cirkel en legt iets van een nootje erbij. Zodra een nietsvermoedend antiloopje zijn hoofd door het ijzerdraad steekt, wordt het gelanceerd en hangt het zichzelf op.
We zien veel van die vallen langs het pad waarover we wandelen. Soms, met al die begroeiing van lianen, moet je oppassen dat je er niet zelf onverhoeds in loopt. Dat kan nog lelijke gevolgen hebben.
Ook patroonhulzen zijn er in overvloed. Van die grote oranje kokers. Volgens Yves worden ze gebruikt om apen uit de boomtoppen te schieten. Ook everzwijnen en buffels leggen op die manier het loodje. Olifanten worden er niet mee gedood, want die zijn er niet meer in het woud. Twintig kilometer verderop zijn ze nog wel te vinden. Hier kent Yves ze alleen van de verhalen verteld door zijn opa.
Vijf kilometer lang worstelen we door de woestenij. Het is zompig, met talloze watertjes. We zien nog een troep knevelmeerkatten (apen met een snor en een lange, rode staart) en we worden begeleid door een koor van cicaden, kikkers en neushoornvogels. De rivier de Nyong die dwars door het hart van het woud loopt, is op anderhalve kilometer afstand. Daar zit volgens Yves nog volop wild. Gorilla’s waarvan we zeker weten dat er enkele families rondlopen maar die we nog niet gezien hebben, moeten er ook zijn. Maar de vegetatie wordt dichter, de machete gaat met moeite door de doornige takken en als er vlakbij onweer klinkt, besluiten we om te keren. Op de terugweg worden we overvallen door een wolkbreuk. Twee uur lopen we als drijfnatte zombies door de bush. Ik ben blij als we eindelijk de weg bereiken.

Het pad raakt steeds dichter
De jeep komt ons hier over een uur ophalen en om de tijd te doden bezoeken we de dichtst bijzijnde hut. De man die er woont, is een jager en heeft een babymeerkatje op de schouder. De moeder is een week geleden geschoten en al in de stoofpot verdwenen. Het kleintje houdt zich stevig vast aan de man die hij als zijn surrogaatmoeder beschouwt. Hij likt aan zijn oorlel en als je je hand naar hem uitsteekt, begint hij te krijsen. Snoezig en tragisch tegelijk. Benieuwd of deze man ooit in de toekomst zijn geweer weglegt en samen met Yves toeristen de wonderen van het regenwoud laat zien.            

Wordt vervolgd

dinsdag 2 oktober 2012

Project Goliath

Stel je voor: een dicht tropisch regenwoud van ruim 16.000 hectare groot. Met een rivier die dwars door het hart van het woud stroomt en schuimende watervallen heeft van enkele tientallen meters hoogte. Gorilla’s en antilopen struinen tussen de lianen door en in de kronen van de woudreuzen zitten chimpansees en roodstaartpapegaaien. Er zijn grotten overwoekerd met mossen en bromelia’s en kampen van pygmeeën die er naar magische kruiden zoeken. Het idyllische plaatje is slechts op 2,5 uur rijden van de hoofdstad Yaoundé.
Vorige week werd bekend dat mijn voorstel voor een ecotoerisme project in het gebied werd goedgekeurd en dat er een donatie van een kleine twintigduizend euro voor de uitvoering ervan ter beschikking is gesteld. Bijna gelijktijdig accepteerde de Wereldbank een project ter waarde van 20 miljoen dollar opgezet door onze organisatie CTFC. Dat moet gaan over duurzaam beheer van de tropische regenwouden in Kameroen. Toch was ik het meest blij met het ecotoerisme projectje: kleinschalig, leuk om aan te werken, gemotiveerde mensen. Een lokale vrouwengroep zal het budget gaan beheren. Ik weet zeker dat dat geld beter besteed zal worden dan het te parkeren bij de plaatselijke chef de village of een internationale natuurbeschermingsorganisatie.
We zijn meteen van start gegaan met een inventarisatie. Het in kaart brengen van de trekpleisters. En ook: de dieren opsporen. Want het project moet tevens bijdragen tot bescherming van de biodiversiteit. Het is helaas geen maagdelijk gebied meer. Er wordt volop gestroopt. Ook beschermde soorten zoals de gorilla’s zijn er niet veilig. Dus om straks effectieve maatregelen te nemen, moeten we allereerst weten welke soorten er vandaag de dag nog leven. En hoeveel van elk.
Een deel van die informatie halen we uit gesprekken met de inwoners van de omliggende dorpen. Zij gebruiken het woud als hun achtertuin. Ze halen er allerlei vruchten, noten en paddenstoelen uit, maar ook bush meat. Gordeldieren, stekelvarkens, slangen, en ook de mensapen. Een lijst met meer dan vijftig soorten was het resultaat. En er zat een bijzonder geval tussen. De dorpelingen van een afgelegen gehucht hadden het over een heuse Yeti die bij een religieuze plek in het woud zou huizen.
Dit maal van internet, de volgende keer originele foto's
We voeren ook het veldwerk uit. In de praktijk komt het er op neer dat je met een machete een weg baant door een gordijn van groen en alle pootafdrukken, keutels en ander materiaal inspecteert. Als je geluk hebt, zie je ook de beesten met het blote oog.
De eerste ronde van de inventarisatie zit erop en de resultaten zijn veelbelovend. De slaapnesten van gorilla’s zijn gevonden (ze maken elke avond een matje van takken gevoerd met bladeren) en er zouden nog rond de dertig dieren van deze bedreigde soort rondzwerven. Ook zijn er chimpansees gezien, roodstaartpapegaaien, een civetkat, duikers, varanen en penseelzwijnen. De Yeti houdt zich helaas nog verborgen.
Ook zag het team enkele Goliathkikkers in een beekje. Daar waren we razend enthousiast over. Marijke begreep de opwinding niet. ,,Wat een drukte om zo’n kikkertje’’, zei ze.
Maar de soort komt alleen in dit gedeelte van Kameroen voor en in het noorden van buurland Guinee. En zó klein is ie ook weer niet…



Wordt vervolgd (elke 14 dagen een update over de ontwikkelingen rond het project)        

zondag 29 juli 2012

Minstens zo goed, stukken goedkoper

Tot eind vorig jaar zat er een zieltogende kruidenierswinkel tegenover ons appartementencomplex. Het was van een Italiaan met glimmend, achterover gekamd haar en om elke vinger twee ringen. In de schappen lag pasta uit Milano, maar ook Kameroense filterkoffie en Franse wijn. Hij bakte pizza’s, er was een groenteafdeling en een slagerij. Vlees bestellen ging wat moeizaam: dikwijls hing de bediende op een stoel te snurken. Met zijn hoofd plat op de toonbank. Daar geneerde hij zich overigens niet voor.
Omdat de eigenaar er glad uitzag en Italiaan was bovendien, spraken boze tongen uit de buurt over witwaspraktijken van de Cosa Nostra. Waarom zou zo’n gast anders in Kameroen een kruidenierswinkel beginnen? Maar als dat het geval was, dan had ie het toch niet goed aangepakt. In de maanden na onze intrek in het appartement zagen wij de hoeveelheid waar op de schappen wekelijks slinken. Van de verse groenten waren op het laatst alleen uien en een bos radijsjes over, de pasta en de wijn werden niet meer aangevuld, de slagerij sloot en de pizza cuatro estaciones was gedegenereerd tot een bodem bestreken met tomatenpuree en gegarneerd met champignons uit blik. De Italiaan stond op een gegeven moment zelf achter de kassa om personeelskosten uit te sparen.
Toen het nog slechts een kwestie van dagen zou zijn, eer de winkel sloot, kwam er plotseling een scheepslading Italiaanse producten binnen. Hompen mozzarella, pasta in allerlei vormen en kleuren. De pizza’s werden weer belegd met salami en artisjokkenhartjes. Maar de opleving was eenmalig en van korte duur: begin december viel het doek definitief.

De Franse winkelgigant Casino kocht daarop het pand van de Italiaan en dat was waarschijnlijk de beste zet van onze kruideniersmaffia ooit. De drie man personeel die waren overgebleven, werden zelfs in dienst genomen door de nieuwe eigenaar: iets waar die gasten zelf ook versteld van stonden. De Italiaan vertrok voor een gondeltocht naar Venetië, waarschijnlijk in gezelschap van een nieuwe, twintig jaar jongere vriendin en Casino sloot drie maanden de deuren om de zaak ‘op orde te brengen‘.
Bij de opening ergens eind maart oogde de nieuwe indeling vrij sober. De schappen zaten weer vol, maar het waren producten van gemiddelde kwaliteit. Basisproducten, geen poespas. Maar gaandeweg kwamen er steeds meer luxeproducten bij. Het begon met Lays chips, gevolgd door gerookte zalm, olijven met amandelvulling en Orangina Light. En kijk nu. De slagerij is weer tot leven gewekt met paté de campagne, entrecote en kalkoensalami. Casino heeft zich duidelijk op een publiek gericht dat flink wat te besteden heeft. Niet verkeerd: Lays bolognese in het weekend is een feest.

Maar de producten die deze week in de schappen zijn gelegd, slaan alles. Er ligt Casino-brood, een halve mik fabrieksboterhammen voor 4 euro, terwijl een versgebakken stokbroodje verderop twintig eurocent kost. Verpakte Emmentaler kaas, 8 plakken voor 5,5 euro. Vleestomaten: zeven euro de kilo (lokale tomaten voor één zesde van de prijs). Een bakje champignons voor 12 euro. Wie koopt het? En toen ik langs de koeling liep, zag ik een literfles Yoplait-yoghurtdrink voor 15 euro. Frambozensmaak weliswaar, maar v-ij-f-t-i-e-n euro voor een fles veredelde Yogho Yogho?! Ja, het was echt waar. ‘Par avion‘ stond er als lokkertje onder geschreven. Rechtstreeks ingevlogen vanuit de voorraadmagazijnen van Casino France. Dagvers. Het moet niet gekker worden.

Kan het ook anders? Jawel. Een Albert Heijn er neer planten met allemaal euroknallers. Dit gouden idee kreeg ik toen ik gisteren op straat een zwerver tegenkwam. Hij was aan het scharrelen bij de vuilcontainer en droeg een blauwe stofjas. Waarschijnlijk zo een van een Leger des Heils-actie want het stikt hier van de tweedehands textiel uit Europa. Op de rug was een tekst gedrukt. ‘AH Huismerken. Minstens zo goed, stukken goedkoper.’ De prijzenoorlog in Yaoundé mag wat mij betreft beginnen.        

Door Jeroen

zondag 24 juni 2012

De wilde gorilla's van Oost-Kameroen

Nationaal Park Lobéké herbergt een van de hoogste concentraties aan gorilla’s, chimpansees en bosolifanten in heel Afrika. Zou het ons lukken om een glimp van deze dieren op te vangen?
Petit Jean, onze gids, is stellig bij aanvang van de tocht. ,,Als jullie gorilla’s willen zien, dan niet roken, geen Deet op en geen geld mee’’, zegt de pygmee die behoort tot de Baka-stam. Dat van die sigaretten en het bijtende muggenspul begrijpen we, maar geen geld mee? ,,Dieren houden er niet van’’, is zijn antwoord. ,,Zodra ze het ruiken, verstoppen ze zich.’’ We keren onze zakken binnenste buiten en geven de biljetten aan de chauffeurs die achterblijven. Het zou zonde zijn als we een gorilla zouden missen, simpelweg omdat er nog 100 cfa in de pocket zit.
Voor de dieren, en dan in het bijzonder voor de gorilla’s, hebben we de barre tocht naar het uiterste zuidoosten van Kameroen ondernomen. Vanaf Yaoundé is het twee volle dagen rijden. Eerst over keurig asfalt naar Bertoua, de provinciehoofdstad van het oosten. Daarna maakte het teer snel plaats voor een zandweg vol richels en geulen die je het gevoel geven alsof je constant een drilboor vasthoudt. Lastwagens met enorme stammen op de trailer, de zogenaamde grumiers, scheuren je tegemoet en laten een wervelwind van stof achter die de gehele omgeving van een roodbruin laagje voorziet. De bomen, de dorpen langs de weg, het dashboard, het binnenste van je neusgaten: niets wordt gespaard. Maar wie het urenlange schudden, het slapen met kakkerlakken op de tussenstop, de brandende tropenzon achter het glas en het alles bedekkende stof weet te doorstaan, wacht aan het einde van de tweede dag nationaal park Lobéké. 220.000 hectare ongeschonden regenwoud, een paradijs voor gorilla’s, chimpansees en bosolifanten. Wie dat in het achterhoofd houdt, slaapt heerlijk in het bed van kamp Kombo, een onderzoeksstation van het WWF aan de ingang van het park.
De morgen na de aankomst wacht ons dus de speurtocht met Petit Jean naar de gorilla’s. Twintig kilometer leggen we met de Landcruiser af; vervolgens zullen we zes kilometer door de jungle wandelen om uiteindelijk bij een open plek uit te komen. Petite Savanne heet het daar. Er staat een observatiehut en het gebied wordt regelmatig bezocht door veertien groepen gorilla’s zo heeft onderzoek van WWF uitgewezen. Ze eten van de mineralen die na een regenbui in de leemgrond achterblijven. Grote kans dat we daar de grootste mensapen van Afrika zullen treffen. Hoewel een van de tweede gewapende eco-guards die ons begeleiden, daar nog niet zo zeker van is. ,,Het blijven natuurlijk wilde beesten’’, zegt hij. ,,Je kunt er geen pijl op trekken.’’
Het pad slingert door het regenwoud. Zulk dicht bos is heel wat anders dan een savanne of moerasgebied: al het leven speelt zich af in het kronendak, pakweg zo’n 30 tot 40 meter boven ons. We horen vogels, maar zien ze niet. De bodem ruikt naar stervend blad en het is vochtig. Vuistdikke lianen nemen stammen in een wurggreep. Het valt niet mee om de wortelstokken en de met een machete afgehouwen stammetjes te ontwijken. De laatste steken puntig net boven de grond uit en geregeld struikelt iemand van onze groep erover. De gids, de twee eco-guards en de drie dragers zijn beduidend handiger.
Na een half uur staat Petit Jean stil. Zijn neus gaat de lucht in. ,,Ik ruik gorilla’s’’, fluistert hij. Hij weet waarover hij praat: als kleuter werd hij door zijn ouders al mee het bos ingenomen om dieren op te sporen. Vijftig meter verderop wijst hij naar een boom. In de onderste takken hangt een mat van bladeren. ,,Het nest van een gorilla’’, verduidelijkt de eco-guard. Later zal hij vertellen dat solitaire dieren vaak een slaapplaats boven de grond maken om zich veilig te wanen voor panters, maar op dit moment lopen we zwijgend door. Wanneer een van ons opnieuw struikelt, kijkt Petit Jean achterom en brengt de wijsvinger naar de lippen. Voorzichtig, het dier kan nog in de buurt zijn.
We lopen een paar minuten behoedzaam door. Als de hoop op een gorilla is vervlogen, klinkt er plots gekrijs vanuit het groen. Schrille kreten die het hart sneller doen kloppen. Daar ergens achter die  muur van stammen, lianen en struiken moet hij zitten. En zo te horen is het dier nerveus. De eco-guard brengt zijn geweer in de aanslag, terwijl Petit Jean zich met de machete razend snel een weg door het struikgewas baant en ons gebaart te volgen. Dat is voor toeristen van de Hollandse en Vlaamse klei makkelijker gezegd dan gedaan; als een horde olifanten stommelen we achter hem aan. Petit Jean’s arm gaat nu regelrecht naar voren. In het verlengde van zijn vingertoppen moet de gorilla zitten. En inderdaad beweegt er iets op zo’n twintig meter afstand. Het geluid van brekende takken, een silhouet flitst tussen de stammen en weg. Het had ook een everzwijn of bosantilope kunnen zijn. Toch noteren we de eerste gorilla van de trip.
Lobéké is een betrekkelijk jong park. Opgericht in 2001 om het uit handen te houden van hongerige houtkapmaatschappijen, herbergt het een uitbundig planten- en dierenleven. 45 soorten zoogdieren en meer dan 300 vogelsoorten zijn er geteld. Onder de dieren bevinden zich laaglandgorilla’s, bosolifanten, bongo’s, panters, buffels en een grote variatie aan duikers, een kleine bosantilope. De dichtheden aan gorilla’s, olifanten en chimpansees behoren tot de hoogste van Afrika. Wat vogelsoorten betreft is de grijze roodstaartpapegaai alom vertegenwoordigd. En dan heb je nog 215 vlindersoorten, in de meest uiteenlopende kleuren en grootte. We zullen tijdens ons verblijf duizenden exemplaren zien, in een bonte mengeling neergestreken bij de poeltjes langs de weg.
Petite Savanne is een van de weinige open plekken in Lobéké. Vanuit een hoogte van een meter of zes –de observatiehut is op palen gebouwd- kijken we uit op een grasvlakte van een voetbalveld groot. In de vroege morgen en tegen de avondschemering zouden hier groepen gorilla’s foerageren. En in de regentijd, zo gaat de gids verder, lopen de kuddes olifanten onder de hut door. Tientallen pootafdrukken staan als bewijs gegraveerd in de gebarsten bodem. Maar nu rond het middaguur op het hoogtepunt van de droge tijd is het opvallend stil. Met verrekijkers kammen we de omgeving af. Er zitten wat rallen en een sitatoenga –een moerasantilope en neefje van de bongo. Het staartje kwispelt opgewekt terwijl het dier aan de grashalmen vreet.
Soorten determineren is urenlang geduldig wachten en minutieus speuren. De hitte is intens. Vijf colobusapen met zwart-witte vacht en fraaie staartpluim, houden in een tegenoverliggende kapokboom een siësta. Veel te vermoeiend om te bewegen. Dat vindt onze eco-guard ook. Hij heeft zijn geweer in de hoek gezet en ligt op een matje. Zijn snurken overstemt het insectengezoem.
Tegen zonsondergang komt het woud weer tot leven. Neushoornvogels en papegaaien vliegen over. De eerste laten hun vleugels klapperen als helikopters, de roodstaarten kwetteren vrolijk in zwermen. De colobusapen laten zich uit de boom glijden en krijgen gezelschap van wat de gids de ‘mecaniciens’ noemt: slanke, geheel zwarte apen die net als de Kameroense automonteurs onder de olie lijken te zitten. De gorilla’s laten zich vooralsnog niet zien. De eco-guard die inmiddels is opgestaan, heeft er een hard hoofd in dat de mensapen nu tevoorschijn komen. ,,Ze zijn heel voorzichtig als ze zich in het veld begeven’’, zegt hij. ,,Als ze ons hier zien, blijven ze beslist in de bosrand. Morgenvroeg maken jullie meer kans.’’ Waarop onze groep besluit te splitsen: de ene helft blijft overnachten in de hut, de anderen gaan terug naar kamp Kombo.
Degene die terugkeren, wacht halverwege een verrassing. Niet ver van de plek waar de gorilla vanmorgen werd gesignaleerd, klettert iets zwaars onder oorverdovend lawaai uit een boom en doet de hele groep, inclusief de dragers en de eco-guard, opschrikken. Het volgende moment staat een enorme gorilla op zijn achterpoten voor de groep en slaat zich woedend op de borst. De dragers weten niet goed wat te doen en schreeuwen naar de rest om te rennen. Zelf vormen ze gedrieën een front waardoor de silverback (want dat is het) uiteindelijk na veel machtsvertoon toch afdruipt. Achteraf voer voor mooie verhalen, maar het had ook anders aflopen. Of zoals een opmerkt: ,,Ik zag mijn hele leven al aan me voorbijtrekken.’’ Wij, de groep die op de hut achterbleef, kan daar alleen maar irritant knagende muizen en plagende muskieten tegen over stellen. Gorilla’s en chimpansees werden bij de morgenstond in de buurt gehoord, maar bleven weg van de Petite Savanne.

Prachtplek aan de Sangha
Djembe is de volgende bestemming. De plek ligt in het uiterste oosten van het park, op zeker 120 kilometer van de ingang. Hoewel de weg redelijk begaanbaar is, is het krasvrij houden van de jeep een illusie met al die doornige takken in de berm. Maar het resultaat van de vier uur durende tocht mag er wezen: een prachtplek aan de oever van de rivier de Sangha. Hier vochten eens de Duitsers en de Fransen een verbeten kolonistenoorlog uit; nu verbindt de rivier Lobéké met de nationale parken van Centraal-Afrika en de Kongo. Dieren kennen geen landsgrenzen en ook de Sangha die hier zo’n zeventig meter breed is, vormt geen obstakel. Ooit geweten dat olifanten uitstekende zwemmers zijn? Laurence, de gastheer van kamp Djembe, vertelt dat er geen week voorbijgaat zonder dat hij een kudde olifanten naar de overkant ziet watertrappelen. We hebben trouwens grote kans de kolossen te zien. Bij het vallen van de avond zwerven er altijd wel een paar rond in de buurt van het kamp.
Tot die mogelijke ontmoeting bewonderen we vanaf de veranda de zwarte bijeneters die over het wateroppervlak scheren. Hoog in de lucht zweeft een kroonarend, een machtige roofvogel die apen uit de boomtoppen plukt. Aan de zijkant, in de grasberm, graast een moerasantilope en een klein schichtige antilope, een duiker. Getuige de foto’s aan de muur kun je er met een beetje geluk ook een panter treffen.
Lobéké lijkt vanaf deze plek een vredig oord, maar dat is deels schijn. Vanwege zijn beschermde status als waardevol natuurpark heeft het niet veel te vrezen van grootschalige houtkap, maar het is de stroperij die een grote bedreiging voor de gorilla, chimpansee en bosolifant vormt. De burgeroorlog in Kongo heeft een hoop wapentuig nagelaten dat inmiddels zijn weg naar Lobéké heeft gevonden. Ivoor en apenvlees gaan voor grof geld van de hand. Het parkmanagement heeft ondanks de steun van het WWF te weinig mankracht en middelen om het gebied goed te beschermen. ,,De stropers knallen met kalashnikovs de beesten af’’, zal de directeur van het park ons later vertellen. ,,Wat hebben wij daar tegenin te brengen?’’ Hij pleit ervoor dat de eco-guards beter worden bewapend nadat een ranger enkele maanden geleden door stropers op brute wijze is vermoord.
De duisternis valt in Djembe en achter het kamp klinkt het gekraak van takken. Geen gorilla dit keer, maar een bosolifant met trek, zo weet Petit Jean te vertellen. Ergens bij het bamboebosje dat door flauw maanlicht wordt beschenen. We mogen er van Petit Jean en Laurence met een schijnwerper naar toe gaan. Als we het licht aanknippen, zien we een olifant met flinke slagtanden van de verse bamboebladeren snoepen. Het blijkt een bekende te zijn.  ,,Afrika’’, zegt Laurence. Het is een jong mannetje van wie de moeder ruim vijf jaar geleden door stropers is doodgeschoten. Sindsdien verblijft het dier in de buurt van het kamp.
Aanvankelijk trekt Afrika zich weinig van onze aanwezigheid aan, maar dan begint het licht in zijn ogen te irriteren en loopt hij weg. Een uur later ontmoet een deel van onze groep de olifant op het pad naar hun lodge. Afrika begint met zijn oren te flapperen en stapt naar voren. Met het gorilla-avontuur vers in het geheugen wordt besloten om via een omweg naar de slaapplek te komen. De gorilla’s en olifanten van Lobéké zijn geen knuffelbeesten.
’s Nachts worden nog enkele metgezellen van Afrika bij het kamp gespot en de volgende morgen zien we een chimpansee in de boom hangen. We waren hem met onze zoektocht naar zijn grotere broer bijna vergeten. Ruim een minuut observeren we hoe hij zorgvuldig enkele vruchten uitkiest en met smaak verorbert. Net een mens. Dan wordt hij ons gewaar en slingert hij naar de volgende boom.
Vanaf Djembe rijden we terug naar kamp Kombo en zullen we vervolgens weer twee dagen nodig hebben om Yaoundé te bereiken. Over de stoffige wegen, de richels en geulen voor lief nemend. Een deel van het geld is terug in onze zakken, een deel blijft in Lobéké achter als rekening voor de lodges, het eten en de gidsen. Als het eco-toerisme aantrekt, kan er mankracht en middelen mee worden betaald om het park beter te beschermen. Maar het is ook hetzelfde geld dat de stropers naar Lobéké lokt. En de dieren zelf? Zoals Petit Jean al zei houden zij niet van biljetten.
Door: Jeroen
Foto's: Tom Snoeckx