Pagina's

maandag 21 maart 2011

Discriminatie vs eerlijkheid

4 januari 2011
Wanneer we aankomen op het vliegveld in Kameroen, worden we opgewacht door de Duitse directeur Walter van GIZ (Jeroens organisatie). Ik ben nog geen tien minuten in Afrika en neem mij al heilig iets voor: nooit of te nimmer zal ik Kameroeners behandelen zoals hij dat doet. Oké, er trekken een hoop mensen aan ons en de bagage. En ze houden er niet mee op als Walter zegt dat we geen bagagedragers of taxi's nodig hebben. En ze zijn misschien wel erg gretig om de koffer terug op de trolley te plaatsen als die eraf valt. En we worden achtergevolgd naar de auto door een groep van 5 personen die allen een koffer pakken en in de auto zetten. Maar dat hij half rijdend wat geld door het raam duwt, vind ik behoorlijk denigrerend. Echter, het grootste probleem had ik met de wijze waarop hij 'nee' zei tegen iedereen. Abrupt stond hij stil, keek de mensen recht in de ogen, wachtte een seconde en zei: 'Non!' Nou, dat ga ik echt anders doen hier. Ik wil toch niet dat deze mensen denken dat ik een racist ben ofzo?

11 maart 2011
Aangekomen bij ons hotel stap ik boos de auto uit. De chauffeur komt me achterna. Met een puppy-gezichtje brengt hij zijn hand als een kommetje naar zijn mond en vraagt in het Frans: 'En geld om te eten dan?' Ik kijk hem recht in de ogen aan, schudt ontzet mijn hoofd en antwoord: 'Non monsieur, het is genoeg zo! En als je nu niet ophoudt, zoeken we een andere chauffeur voor morgen!' Wonderbaarlijk reageert hij gelaten op mijn uitbarsting. Hij trekt zijn schouders op, zegt oké en groet ons een fijne avond en tot morgen.

Op mijn hotelkamer ga ik op de rand van het bed zitten en laat mijn hoofd in mijn handen zakken. Het huilen staat me werkelijk nader dan het lachen en ik vraag me verbaasd af hoe het mogelijk is dat iemand me zo kwaad heeft gekregen en datgene heeft kunnen laten doen, wat ik me ruim twee maanden geleden had voorgenomen nooit te zullen doen.

De ochtend was mooi begonnen deze dag. Met twee Duitsers ben ik afgereisd naar het Extreme Noorden om mezelf te trakteren op wat meer Afrikaanse cultuur. Met het openbaar vervoer zijn we daags tevoren aangekomen in het dorpje Mokolo. Al snel besluiten we de volgende dag met een auto en chauffeur het toeristisch, maar naar horen zeggen, oh zo mooie Rhumsiki te bezoeken. Op de afgesproken tijd van 7.00 uur worden we voor het hotel opgewacht door onze chauffeur met auto en kan de adembenemende tocht van twee uur over het slingerende zandpad door de heuvels getooid met vulkaantoppen beginnen.

Is de tocht naar Rhumsiki zo'n verrassing, het dorpje zelf is een grote teleurstelling. We worden werkelijk belaagd door de bewoners. Groot en klein wil iets van ons. En zo lopen we als sinterklazen het dorp door: we kopen zelfgemaakte spulletjes van de kinderen, we betalen een gids voor een tour de ville, we geven geld aan de crabman die mijn toekomst voorspelt, we kopen potten bij de lokale potterie, we betalen zelfs voor de doos, het papier en de plakband waarmee de hele handel verpakt wordt, we trekken onze portemonnee voor de kinderen die ons de weg naar de dichtstbijzijnde heuvel leiden, we geven een aantal francs aan de jongen die de doos met potten naar de auto brengt, we eten en we drinken, maar het is niet genoeg. Van alle kanten worden we benaderd. Aan de ene kant denk ik: 'wat geven die paar francs nou, voor hen is het veel geld'. Maar aan de andere kant speelt het ego op: 'het is onderhand goed geweest!' En bovendien, helpen we deze mensen echt door deze poppenkast in stand te houden? Maar ja, leg dat maar eens uit aan de oudere man die me agressief een stom poppetje probeert te verkopen of aan de vrouw die katoen tot draad aan het spinnen is en haar klosje in mijn handen duwt om me vervolgens tot betalen te manen. Of aan de kinderen die 'cadeau, cadeau' blijven roepen.

Als aan het einde van de trip ook nog eens de gids terugkomt om te zeggen dat de crabman vergeten is geld te vragen voor de inzegening van onze voeten waar we niet om gevraagd hebben, is mijn geduld (en mijn geld) op. Ik voel me in een soort onverschilligheid glijden. 'Wat willen jullie nog meer? Mijn kleren, mijn tas, mijn schoenen?'

Eén ding is zeker, we willen hier niet meer blijven en vluchten al struikelend de auto in, draaien de ramen omhoog en doen de deuren op slot. Er staan tientallen mensen om de auto heen en als de kinderen lege waterflessen in de auto zien liggen, kloppen ze op de ramen. Of ze die mogen hebben.

We rijden terug. Langs het prachtige landschap. Maar het doet me niets. Ik voel me letterlijk leeggezogen. Het is heus niet de eerste keer dat ik meemaak dat Kameroeners de vreemdste smoezen bedenken voor wat geld, maar dit sloeg echt alles. Na een bobbelige rit van twee uur komen we bij ons hotel aan. We hebben de hele terugweg niet gesproken en het is de chauffeur die als eerste zijn mond open doet. Morgen gaan we naar een andere plek in de omgeving en zoals afgesproken zal hij ons wederom begeleiden. Maar, zo moeten we weten, die weg is heel erg slecht. Daarom moet hij nieuwe banden kopen voor zijn auto, dus of we 18.000 FCFA voor hem hebben. We blijven bijna een half uur discussiëren in de auto over het feit dat hij dat van tevoren had moeten aangeven, toen we de totaalprijs afspraken. Maar hij blijft hetzelfde riedeltje herhalen en als hij me dan ook nog eens tot stilte maant, knapt er iets in me en kwaad sla ik het portier achter me dicht.

En dus bedwing ik mijn tranen op de bedrand in mijn hotelkamer. Dat hij daarna ook nog durfde te vragen om eten met een gebaar van een bedelaar, heeft me zo ontzettend teleurgesteld. Was ik daarom zo hard in mijn antwoord? Maar hij nam het goed op, dus ik snap zelf niet waarom ik me zo ellendig voel. Is het een combinatie van de hele dag? Is het omdat hij zo aardig en rustig was in het begin, dat ik werkelijk geloofde dat hij anders was? Is dit de cultuurshock waarop ik al tijden wachtte en die maar niet kwam? Of is het omdat ik me gedwongen voel te veranderen?

Want ik besef me ineens dat Kameroeners onderling veel duidelijker naar elkaar toe zijn. Als ze iets niet willen, zeggen ze 'nee'. Ik daarentegen probeer alles in mooie, bloemige woorden te verpakken om maar geen 'nee' te hoeven zeggen. Maar hier lijken ze te denken: als je geen 'nee' hebt gezegd, kan het altijd nog een 'ja' worden. Zoals Jeroen vertelde dat hij letterlijk tegen iemand heeft gezegd dat hij geen werk voor desbetreffende persoon heeft en dat waarschijnlijk ook niet zal krijgen en hem niets beloven wil en kan. Die jongen in kwestie bedankte Jeroen voor zijn eerlijkheid.

Dus terwijl ik eerst bang was om zo direct te zijn, omdat het hooghartig zou overkomen, ben ik nu van mening dat de gedachte bepaalt hoe je ten opzichte van een ander staat. En als iedereen hier zo met elkaar omgaat, wie ben ik dan om te denken dat het discriminerend is? Omdat ik blank ben en zij donker? Is het niet-willen discrimineren ook niet een vorm van discriminatie? Want nee-zeggen kan ook op een respectvolle manier, maar het woord moet hier gezegd worden. En zo pas ik me langzaam maar zeker aan in de wereld die Afrika heet.

Geplaatst door Marijke

vrijdag 11 maart 2011

Dodelijk gif

Het Internationale Feest van de Vrouw, afgelopen dinsdag, eindigde voor twee Kameroenezen in een verbeten gevecht. We waren voor een workshop in het zuidoosten van het land en proostten in een lokale bar op de afsluiting. Aan het tafeltje naast ons zaten twee vrouwen en een man. Ze waren dronken en nogal luidruchtig, maar ach, tijdens het feest hadden we al genoeg goed bezopen vrouwen gezien die hún dag extra allure wilden geven. Met dans, zang en palmwijn. Of, in dit geval, een paar flessen bier. Niets nieuws onder de tropische zon.

Maar plots sloeg de stemming bij het gezelschap om. De vrouwen zetten het op een krijsen en gooiden met de flessen bier. Ze spatten tegen de muur in scherven kapot. Onmiddellijk daarna vlogen ze elkaar letterlijk in de haren en trokken eraan. Oké, het zijn weliswaar pruiken, maar zeg me niet dat het geen pijn doet! Aan de kreten te horen, waren ze wel degelijk aan het lijden en dus mengden enkele van ons zich in het gevecht om de kluwen haar te ontwaren. De man in kwestie stond er wat beduusd bij.

Er kwam nog net geen schaar aan te pas, maar mijn chauffeur moest wel een paar karateslagen geven om de pruiken te scheiden. En toen ze onder veel geschreeuw afdropen, - elk een andere kant op -, bleek de aanleiding een amoureus conflict te zijn. De echtgenote en haar vriendin vochten om dezelfde man.

Het was voor mij de eerste keer dat ik zo’n passienood zag eindigen in plukken haar en gebroken glas. Normaal gaat zoiets er slinkser aan toe. Van mijn voormalige projectcollega weet ik dat hij een huisman had om de was te strijken en de vloer te boenen. Zijn vrouw is namelijk een Afrikaanse. En zij wilde persé geen schoonmaakster in het appartement omdat die kruiden in het eten kon stoppen. Met als doel haar man te verleiden.

Drie weken geleden was er een ruzie in kennissenkring om een soortgelijk voorval. Het stel had een heftige woordenwisseling omdat de echtgenoot vreemd was gegaan. Nee, het had niets te maken met een doodgebloeide liefde of gebrek aan lust. De minnares had met voodoo de man in bedwang. Daar kwam het gevaar vandaan.

Het kan bonter. Toen ik in een stad in het westen van het land was, zei mijn collega dat ik me niet aan getrouwde vrouwen moest vergrijpen. Het kwam eerlijk gezegd niet eens in me op, maar ik was wel razend nieuwsgierig waarom dat gevaarlijk kon zijn. ,,Als de man erachter komt, kan hij je doden’’, was zijn antwoord. En hoe dan, vroeg ik: met een mes, machete of een pistool? Hij schudde het hoofd. ,,Hij zal vergif gebruiken.’’ En hij legde uit hoe de bedrogen echtgenoot iemand van de lokale stam inschakelt. Die bewaren een magisch recept. Ze nemen een overledene en wikkelen hem in een doek. Vervolgens hangen ze het lijk aan een stevige tak en laten het een paar dagen rotten. Het vocht dat bij de ontbinding ontstaat, vangen ze op in een kom. Dat is vergif. ,,Je giet een paar druppeltjes in het drankje bij degene die je vrouw heeft afgepakt of je kunt het met een rietje naar hem toe blazen. En dan sterft ie een gruwelijke dood.’’ Daar was hij vast van overtuigd.

Tja, dat lijkt me niet prettig, zei ik hem. Maar waarom moest het meteen zo radicaal? Na het gevecht daar in die lokale bar op de avond van het Internationale Feest van de Vrouw ontstond er namelijk een stevige discussie over vreemd gaan. En een van de stamgasten, een oudere man, was vrij stellig in zijn mening. Dat gevecht tussen de vrouwen hoorde erbij, beweerde hij. Volkomen normaal. ,,Als je elke dag cassave eet, wil je ook wel eens bakbanaan proberen.’’

We bestelden nog maar een nieuwe fles bier.

Geplaatst door: Jeroen

vrijdag 4 maart 2011

Een disco in de rimboe

Het is voor de inwoners van het district Mvangan een waar spektakel: vier jeeps voorafgegaan door een politiewagen met loeiende sirene. Diep in het zuiden van Kameroen, aan de grens met Gabon, vergeten de vrouwen voor even de was, blijft de machete van de mannen in de lucht hangen en drommen de kinderen samen voor het venster van het plaatselijke dorpsschooltje als we in heuse colonne voorbij denderen. En dat allemaal voor onze missie om het bosbeheer in de regio veilig te stellen.

We zijn met een flinke delegatie naar niemandsland afgereisd. De burgemeester, de prefect, het hoofd van Staatsbosbeheer en een klein legertje aan rangers en assistenten. Doel is om de dorpelingen uitleg te geven over verantwoord gebruik van de natuurlijke bestaansbronnen. Hier, waar het bos nog jungle heet en als een groen, levend gordijn aan weerskanten van het zandpad opdoemt.

Die jungle herbergt dieren die elders in Kameroen al lang en breed zijn uitgestorven, vertelt een ranger ons. Chimpansees, gorilla’s, bosolifanten. Er wordt wel eens een olifant omgelegd voor het vlees. Of een aap. Maar soms ook plukken de dieren de vruchten van de menselijke beschaving. ,,Zie je die bananenplantage daar?’’, zegt hij, als we langs een stuk opener groen rijden. ,,Daar zitten ’s morgens gorilla’s.’’ De mensenapen blijken de kinderen uit het volgende gehucht al meer dan een maand thuis te houden, omdat ze op weg naar school de plantage moeten passeren. Met een zilverrug valt niet te spotten.

Maar we zijn hier vandaag in de eerste plaats voor de mensen en niet voor het speuren naar beesten. Het is een druk programma: in twee dagen houden we vergaderingen in vijf dorpen. Sommige van die nederzettingen hebben de prefect en de burgemeester nog nooit in levende lijve gezien. En dus worden we opgewacht door een grote menigte.

De ontvangst is steevast hartelijk. Handen schudden met de chiefs die hun traditionele gewaad hebben aangetrokken. De burgemeester, een voormalig leraar, spreekt het publiek toe in de lokale taal. Veel ‘oe’s’, ‘oo’s’ en ‘ku’s’ in dat moeilijk te definiëren gebrabbel dat nog het meest weg heeft van een Oosters dialect. De dorpelingen lijken zijn geste te waarderen. Er wordt regelmatig geapplaudisseerd en instemmend gemompeld. Bosbeheer heeft hier duidelijk een toekomst.

De vergaderingen duren steeds anderhalf uur, gevolgd door een uitgebreide maaltijd. In de tweede nederzetting die we aandoen, is de delicatesse gemarineerde landschildpad. Het hoofd van Staatsbosbeheer waarschuwt ons er niet teveel van te eten. Waar hij vandaan komt, worden de reptielen aangewend voor het bedrijven van zwarte magie. ,,Als ze kwaad willen, dan spreken ze een vloek over het vlees uit en wordt je net zo traag als een schildpad.’’

Maar vreemd genoeg vliegt de tijd voorbij en tegen het einde van de middag komen we aan in een gehucht van amper twintig woningen groot. Een stokoud mannetje, gezeten in een versleten fauteuil, verwelkomt ons. Hij is de chief en blijkt blind. Eigenlijk kan hij nauwelijks nog bewegen. De prefect vraagt hem of het niet eens tijd wordt om een opvolger te kiezen. Het mannetje leunt vermoeid op zijn toverstaf. Hij zwijgt, maar je hoort hem denken: tss, tss, jullie weten niet half hoe het er hier aan toegaat.

Dat weten we inderdaad niet. Maar wat we wel weten is dat we hier de nacht gaan doorbrengen. Want het begint al te schemeren en het woud verandert snel in een zwarte vesting waaruit onheilspellende geluiden klinken.

Een jongeman die voor de kleinzoon van de chief kan doorgaan, neemt ons gezelschap naar een stenen gebouw. Als we de ruimte binnengaan, knipper ik met mijn ogen. Het blijkt een disco, compleet met een dj-booth, flikkerende lampen en een frezer vol ijskoude drank. Het gehucht heeft elektriciteit noch stromend water en de lemen hutjes doen er op zijn zachtst gezegd armzalig aan. Maar hier mogen we aan tafeltjes aan weerszijden van de dansvloer plaatsnemen en kunnen we kiezen uit Guiness en single malt whisky. Ik wijs op de kleurige lampen. Hoe dat dan, zonder stroom? ,,We hebben een generator’’, bekent de jongeman.

En zo zijn we op steenworp afstand van de grens, in het hart van het tropisch regenwoud, beland in een ongekend nachtleven. Jonge vrouwen in schaarse kleding brengen ons de drank, de dj pakt een stapel ceedees bij de hand. De volgende Guiness wordt al bijgezet als het eerste flesje halfleeg is. De burgemeester neemt grootmoedig de kosten voor zijn rekening.

In de loop van de nacht verschijnen de koplampen van brommertjes in de deuropening. Het gerucht dat er een feestje gaande is, is ook de lokale jeugd ter ore gekomen. Waar ze allemaal vandaan komen, is me een raadsel. Maar weldra is de vloer gevuld met een uitgelaten menigte en zwepen de vrouwen de zittenblijvers op. Ook de burgemeester en ik moeten er aan geloven. Broeierige Afrikaanse samba in een groen jasje.

Als ik me na drie nummers excuseer om buiten te plassen, moet ik me even in de arm knijpen. Voor me het woud met talloze vuurvliegjes, achter me het schijnsel van de discolampen. Daar ergens in het woud de zilverrug die naar bananen zoekt en binnen het hoofd van Staatsbosbeheer die zich aan een serveerster vergaapt.

Terug aan het tafeltje vraag ik toch naar het bestaan van een disco in niemandsland. Hoe kan zoiets hier in hemelsnaam bloeien? Het antwoord komt van een opgeschoten jongere die inmiddels goed dronken is. ,,De handelaren uit Gabon’’, zegt hij met dubbele tong. ,,Zij willen ook plezier als ze voor de business komen.’’ Die business zijn de bananen en de cacaonoten die na de regentijd met truckladingen tegelijk worden geoogst.

Om half drie vind ik het welletjes. De disco-eigenaar staat me zijn bed af en verlicht de slaapkamer met een olielampje. Maar de beats weerhouden me van een goede nachtrust. Als om vijf uur de muziek nog oorverdovend door het gehucht schalt, hoop ik voor de chief dat hij naast blind en stokoud ook hardhorend is. Maar, - zo moet ik vaststellen -, hij heeft gelijk gehad met zijn zwijgzaamheid. Het grensgebied bewaart geheimen.

Geplaatst door: Jeroen