Pagina's

dinsdag 15 februari 2011

Waarom sommige vissen ook op het droge kunnen leven

Honderden sardientjes blinken in de netten en happen naar adem zoals alleen vissen dat doen: met van die uitpuilende ogen en de bek wijd open. Ze zijn net naar boven gehaald door een groepje mannen voor de kust van Kribi. In hun wankele bootjes hebben die dappere lieden de nacht op zee doorgebracht en nu, in de morgenzon, wacht een menigte vrouwen en kinderen op de vangst. Voor de spartelende visjes op het droge is het ademhalen voorbij: in no time worden ze uit de mazen gerukt, gewassen, van de schubben ontdaan en in de manden gegooid. Een garnalenpeller uit Marokko zou stinkend jaloers zijn op die vingervlugheid.

Mooi plaatsje, Kribi. Prachtige, langgerekte stranden en aangename watertemperatuur (zeg maar gerust: een jacuzzi-gevoel). Afgezien van die lokale vissers, is het deel waar wij onze handdoeken neerleggen, leeg. Precies wat we nodig hebben. Een beetje duiken in de golven en staren naar de horizon.

Toch is er meer leven dan we op het eerste gezicht vermoeden. Op de vloedlijn krioelt het van de krabbetjes. Ze graven holen om zich in te verbergen. De grotere exemplaren zitten veilig een centimeter of twintig onder de grond, maar de kleintjes kunnen nog niet zo diep. Tijd voor een spelletje: je trapt een holletje plat en het krabje schiet schizofreen heen en weer over het zand. Totdat het een ander, verlaten holletje ontdekt en daar met de laatste krachtinspanning in verdwijnt.  

De zon brandt en we verplaatsen ons naar de schaduw van de bomen. Boven ons in de kruinen zitten zwarte wouwen. De roofvogels wachten ongeduldig op wat aas. Wanneer de vissers met hun vrouwen en kinderen weg zijn, scheren ze krijsend tussen de boten door om te kijken of er iets voor hun gading overblijft.

De zilte zeelucht maakt dorstig. Tegen een uur of vijf, als de zon begint aan zijn afdaling, houden we het voor gezien. We lopen het strand af, langs gladgeschuurde rotsen en komen op een ander stuk strand terecht. Bij een lagune, omzoomd door mangrovebos, en jawel, een hotelletje met een terras. Op een krijtbord worden de flessen bier voor anderhalve euro aangeprezen. ,,Lekker koud’’, zegt de serveerster met een glimlach. We kunnen het slechter treffen.

We zijn niet de enige klanten. Een paar Libanezen zitten er met hun Kameroenese vriendinnen. De mannen roken sigaretten en spreken Arabisch. De vrouwen hangen er verveeld bij. Ze strijken met hun vingers door de lokken. Van hun nephaar welteverstaan, want alle Kameroenese vrouwen met enige ‘status’ dragen pruiken. Het kroeshaar willen ze liever niet tonen. Vooral niet tegenover mannen met geld.

Ook hier meer dieren dan toeristen. Er zitten hagedissen op de bomen en voor de trap naar de restaurantkeuken. Op de treden doen ze zich tegoed aan termieten die op de geur van gestoomde vis en garnalen-in-knoflooksaus zijn afgekomen. De reptielen hoeven hun bek maar open te doen en de stroom insecten loopt regelrecht de maag in.

Die mannetjeshagedissen zijn overigens leuker om naar te kijken dan de Libanezen. Tuurlijk, met hun oranje kop, zwart lijf en oranje-grijs-wit geblokte staart doen ze net als de Arabieren de uiterste best om hun meest aantrekkelijke kant aan de vrouwtjes te laten zien. Maar daarnaast vechten ze ook nog eens met elkaar. Daarvoor benaderen ze elkaar zijdelings, zetten zich schrap met hun poten en zwiepen hun staarten. Wie het hardste zwiept, blijft zitten. De ander druipt af. Zo eenvoudig gaat dat in de dierenwereld. Geen gedoe met dollars, Gucci-zonnebrillen of pruiken. Gewoon een flinke klap met het achterlijf.

Ach, het is goed toeven op het terras. Het bier wordt na twee uur nog altijd koud geserveerd door een onverminderd glimlachende serveerster en de Libanezen verkassen met hun schoonheden naar het achterliggende hotelletje. De schemering zet in en het water van de lagune voor ons wordt grijs. En dan ineens verschijnen er een merkwaardig soort vissen. Ze kruipen uit het water omhoog en gaan op een stronk zitten. Diertjes van zo’n vingerlengte lang. Ze hebben een heus vissenlijf met kieuwen, vinnen en een dikke kop. Slijkspringers, gaat het door me heen. Ik herken ze van die natuurseries over de Amazone waar ze aan de oever van de mangrovebossen in de modder wroeten.

Waarom kunnen die vissen gewoon op het land ademhalen? Ik weet het niet precies. Je zou er allerlei theorieën over de evolutie op los kunnen laten. Dat ze primitieve levensvormen waren die als eerste vanuit het water het land opkwamen. Onze voorouders zeg maar. Of die van de amfibieën en reptielen. Of misschien wilden ze wel de osmotische waarde van een droge huid testen. Je kunt in ieder geval uren over die merkwaardigheden lullen.

Maar misschien hoeft het allemaal niet zo diepgravend te zijn. Want terwijl wij nog een laatste bier bestellen, komt de kok met emmers etensresten en spoelwater de treden af. Hij loopt naar de lagune en hoppa, smijt zo die rommel het water in. Als ik een slijkspringer was, zou ik ook een luchtje op het land gaan scheppen.

Geplaatst door: Jeroen

1 opmerking: